In 'Alle gedichten' is voor het eerst de poëzie van Jorge Luis Borges (1899-1986) in één Nederlandse vertaling bijeengebracht – een mijlpaal. Vertalers Barber van de Pol en Maarten Steenmeijer over de wereldvermaarde Argentijnse schrijver en dichter.

In 1969, in de maand dat hij zeventig zou worden, keek Jorge Luis Borges terug op Vurig Buenos Aires, zijn eerste dichtbundel, uit 1923. Daarin zat, zo schreef hij, ‘alles wat ik hierna zou doen’. Dat was een opmerkelijke uitspraak, want veel ander werk uit de jaren twintig kon later geen genade meer vinden in zijn ogen. Met name zijn avant-gardistische teksten moesten het ontgelden. ‘Onschuldige, lawaaiige nieuwlichterij,’ zo vond hij, die niet herdrukt mocht worden.
Borges koesterde Vurig Buenos Aires omdat hij daarin voor het eerst een vorm had gevonden voor de schokkende ontdekking die hij deed toen hij in 1921 na een lang verblijf in Europa weer terugkwam in zijn vaderland: zijn stad, Buenos Aires, was zijn stad niet meer. Borges was opgegroeid in de wijk Palermo, die toen nog grensde aan de pampa. Het oude Buenos Aires was een spannende wereld van messentrekkers, kroegen en compadritos (stoere binken), maar die wereld was intussen opgeslokt door de immigrantenmetropool waarin de stad was veranderd. In zijn poëzie bracht Borges het Buenos Aires van zijn jongensjaren terug en maakte het ‘even tijdloos als het water en de lucht’.
Borges schreef nog twee bundels in deze trant. Daarna zou er ruim dertig jaar geen dichtbundel meer van hem verschijnen. De oorzaak was liefdesverdriet, aldus biograaf Edwin Williamson. Borges had moeten toezien hoe de door hem zo begeerde schrijfster Norah Lange de voorkeur gaf aan een man die ook als dichter een concurrent van hem was: Oliverio Girondo. Ook met andere vrouwen was het tobben geblazen.
In de jaren dertig raakte zijn carrière in het slop, maar in de jaren veertig schreef hij twee verhalenbundels die de rest van zijn leven zouden bepalen: Ficciones (Fantastische vertellingen) en El Aleph (De Aleph). Het duurde even voordat ze werden vertaald in de belangrijkste wereldtalen, maar toen was er geen houden meer aan. Borges groeide dankzij deze twee verhalenbundels uit tot een van de invloedrijkste schrijvers van de twintigste eeuw en is zelfs gepromoveerd tot de aartsvader van het postmodernisme. Zijn invloeden zijn ook in Nederland aan te wijzen.

Ik
Maar terwijl Borges als publieke figuur overal in de wereld werd omarmd als verhalenschrijver, keerde hij in de intimiteit van het schrijven terug naar de poëzie. Dat was het genre dat hij de rest van zijn leven het meest beoefende. Na De maker (1960), een prachtige bundel gedichten en korte prozateksten, verschenen er in twintig jaar tijd maar liefst negen nieuwe dichtbundels.
Misschien had Borges het gevoel dat hij met Fantastische vertellingen en De Aleph als verhalenschrijver het toppunt van zijn mogelijkheden had bereikt. Maar nog belangrijker voor zijn overstap naar de poëzie was dat hij langzaam maar zeker blind was geworden en zijn teksten daarom moest dicteren. Hij ontbeerde het geheugen van het papier en kon met zijn uiterst secure manier van schrijven – geen adjectief bij Borges of het doet ertoe – daarom veel beter uit de voeten in de poëzie, een genre dat bovendien meer een beroep doet op het gehoor.
‘Ik’ is misschien wel het woord dat het meest voorkomt in zijn gedichten. Dat wijst op een derde mogelijke verklaring: Borges zocht de vertrouwelijkheid van de poëzie weer op toen zijn leven meer in balans kwam. Dat was te danken aan de grote internationale waardering voor zijn werk, waar hij intens van genoot. En vooral ook aan María Kodama, de Argentijnse vrouw van Japanse afkomst bij wie hij in de laatste fase van zijn leven het geluk vond waarnaar hij had gesmacht. Hij bombardeerde haar tot zijn eigen Beatrice.
Zijn poëzie heeft niet de labyrintische brille die veel van zijn verhalen kenmerkt. Daarin overheerst postmoderne verwarring over de werkelijkheid, die bibliotheek van Babel die de mens tevergeefs probeert te begrijpen. Ook Borges’ gedichten, die bol staan van de verwijzingen naar andere teksten, kunnen worden opgevat als een bibliotheek. Maar in plaats van een wezensvreemde vijand is de bibliotheek van zijn gedichten een dierbaar deel van Borges zelf. Dat geldt ook voor de ‘echte’ werkelijkheid, die andere vijand uit zijn verhalen. Buenos Aires maar ook de vele buitenlandse steden waar zijn beroemdheid hem bracht zijn een geliefd onderwerp.

Bruggen
Maar meer nog dan in de ruimte zoekt Borges verbanden in de tijd. Hij slaat bruggen naar zijn voorouders (die hij bewonderde vanwege hun militaire moed), naar dierbare vrienden en vriendinnen, naar de geschiedenis van Argentinië, oude mythologieën (met name de IJslandse, Noorse en Germaanse), de filosofie (favoriet zijn Berkeley en Schopenhauer) en de literatuur (waaronder veel Homerus, Dante, Shakespeare en Whitman).
Later kwam Borges dankzij María Kodama ook in contact met de Japanse cultuur. Met name het shintoïsme sprak hem aan, de oude Japanse staatsgodsdienst die zich verstrengelde met het door Borges gekoesterde boeddhisme. Beide godsdiensten laten het veelvuldige en veelvoudige intact, maar plaatsen het tevens in een bezield verband. Dat is ook wat de open geest doet die door Borges’ gedichten waart. Maar er is één groot verschil: het bezielde verband is geen gegeven voor de dichter. Hij moet het bevechten, telkens opnieuw. Daarom is Borges een moderne dichter, al onderscheidt hij zich van zijn tijdgenoten door deze strijd niet op de voorgrond te plaatsen, laat staan te dramatiseren of te vertalen in vormexperimenten. De vormgebondenheid van veel gedichten (zie bijvoorbeeld de vele sonnetten die hij schreef), de serene toon en de heldere, precieze stijl geven Borges’ moderne zoektocht naar verbanden die het ik gestalte moeten geven een klassiek, tijdloos karakter.

De Avonden >> Maandag 12 september, Radio 6, 21.30-22.05

Jorge Luis Borges: Alle gedichten
(oorspr: Obra poética, vertaling Barber van de Pol en Maarten Steenmeijer, uitgever De Bezige Bij, verschijnt 21 september)