Het debuut 'Legend of a Suicide' (2008) van David Vann leek bestemd om onopgemerkt te blijven. Tot die grote, juichende recensie in The New York Times. ‘Het artikel dat mijn leven compleet veranderde!’

Er is veel dat ik graag zou veranderen aan mijn land,’ zegt hij in de bar van het Royal Horseguard Hotel, nabij Trafalgar Square, ‘maar ik zou beginnen met het uitwissen van die hele reeks leugens waar we in geloven. Dat onze troepen altijd strijden voor de goede zaak. Dat wapens ons veiliger maken. En dat we allemaal fatsoenlijke en gelukkige mensen zijn.’
Vooral die laatste ‘nationale geestesziekte’ heeft David Vann (1966) behoorlijk parten gespeeld. ‘Want bijna alle grote werken uit de westerse literatuur zijn tragedies, maar die misvatting zorgt ervoor dat mensen in de vs zelden iets willen lezen dat ook maar riekt naar somberheid en tragiek.’
Twaalf jaar lang bleef zijn debuut Legend of a Suicide (2008) mede daarom op de plank liggen. Geen agent of uitgever zag iets in de bundeling van vijf korte verhalen en een novelle die aangrijpend cirkelden om de zelfmoord van zijn vader. Tot het manuscript, door Vann zelf ingezonden, de Grace Paley Prize won en zijn boek wel uitgegeven móest worden door de University of Massachusetts Press. ‘Ze hadden geen keuze!’ lacht hij. ‘Maar de oplage was 800 exemplaren, op Barnes and Noble bestond het niet, via Amazon duurde het zes weken voor je het in huis had… Eigenlijk was het nog steeds nergens te krijgen.’
Toch verscheen in november 2008, als door een wonder, die grote, juichende recensie van Tom Bissell in The New York Times. ‘Later vertelde hij dat hij me deels besprak omdat hij David Foster Wallace goed kende, die net zelfmoord had gepleegd. Als hij door die ervaring niet toevallig ontvankelijker was geweest voor het onderwerp, was het artikel dat mijn leven compleet veranderde er waarschijnlijk nooit gekomen. Ik heb zo’n mazzel gehad!’

Schuldgevoelens
Na Bissells stuk kocht HarperCollins alsnog de rechten voor een paperbackeditie en, belangrijker: Legend of a Suicide werd een bestseller in Groot-Britannië en Frankrijk. Vertalingen in onder meer Nederland, eind vorig jaar, Duitsland, en Italië volgden, en Vann werd binnengehaald als een nieuwe Amerikaanse meester, in een adem te noemen met Cormac McCarthy, Richard Ford en Raymond Carver.
De in Alaska geboren schrijver is er ontwapenend dankbaar voor. Zeker nu zijn eerste roman net een week geleden is gepubliceerd: ‘Legende is in Amerika destijds welgeteld drie keer gerecenseerd, maar over Caribou Island zijn nu al meer dan twintig stukken verschenen. Door wat er in Europa is gebeurd, hebben redacteuren het gevoel dat ze de boot dit keer niet mogen missen.’
Vrolijk stemmende dingen. Dus praat hij, voor de zesde keer binnen een jaar in Londen, net zo verwarrend opgewekt en openhartig over de pijnlijke geschiedenissen waaruit hij putte als over zijn literaire inspiratiebronnen. ‘Ik heb tien jaar aan die verhalen gewerkt, tussen mijn negentiende en mijn 29ste, en in die tijd las ik een heleboel auteurs die hun invloed nalieten. Ik had het openingsverhaal “Ichtyologie” nooit kunnen schrijver zonder de poëzie van Elizabeth Bisschop en de roman Housekeeping van Marilyn Robinson. “Rhoda” is een hommage aan Carver. Het hele idee van de verhalen als een reeks portretten van een zelfmoord is afgeleid van Chaucers Legend of Good Women. En in “Sukkwan Island” kun je aan zo’n beetje elke regel zien hoe dol ik ben op McCarthys Blood Meridian.’ Hij weet nog goed hoe verbaasd hij zelf ook was toen hij die laatste novelle, het duister hart van zijn debuut, schreef. Eerst waren er de korte verhalen. Over hoe zijn vader, een tandarts met een reeks affaires die hem zijn huwelijk kostten, zich na een rampzalig midlifecrisisavontuur als kapitein op een vissersboot een kogel door het hoofd schoot. Of over de reeks kerels die zijn moeder na de scheiding mee naar huis nam. Maar in “Sukkwan Island” wilde hij eindelijk afrekenen met zijn schuldgevoelens. Twee weken voor zijn daad had Vanns vader zijn dertienjarige zoon, die bij zijn moeder in Califonië woonde, gevraagd een jaar met hem in een hut in Alaska door te brengen. Nu zou het fictief wél accepteren van dat aanbod even fatale gevolgen hebben. ‘En ik wilde ook dichter bij zijn wanhoop komen. Proberen me in zijn allerlaatste momenten te verplaatsen en ze te begrijpen.’
Hij was al halverwege de laatste zin van het eerste deel toen hij zag wat er ging gebeuren: niet dat vader maar de zoon zou sterven. ‘Aanvankelijk was ik geschokt. Maar toen ik de voorgaande pagina’s teruglas, zag ik onder hoeveel druk die jongen stond. Hier had ik onbewust naartoe gewerkt. Voor het eerst begreep ik precies waarom ik fictie schreef: het werk praatte terug!’
Blijvend. Want in de loop van de tijd is het steeds iets anders voor hem gaan betekenen. ‘Flannery O’Connor heeft ooit treffend gezegd dat je eerst schrijft, en er later pas achterkomt wat je geschreven hebt. Het duurde bijvoorbeeld lang voor ik inzag dat “Sukkwan Island” een soort wraak was. Ik had al die jaren rondgelopen met zijn zelfmoord, nu liet ik hem rondlopen met mijn lijk. En ik kon via die omweg ook makkelijker over bepaalde dingen schrijven. In zijn rouw legde ik hoe ík me had gevoeld, dat de wereld niets meer betekende en alles onwerkelijk en onecht leek. Zelfs mijn tranen voelden gespeeld.’

Zwarte bladzijden
Vanns even indrukwekkende romandebuut Caribou Island is losser gebaseerd op zwarte bladzijden uit zijn familiegeschiedenis. ‘Mijn grootmoeder van mijn moeders kant zit erin. Haar moeder pleegde ook zelfmoord, en zij vond haar, als tienjarig meisje, hangend aan een dakspant. En daarnaast was er het verhaal van mijn stiefmoeder. Haar vader zei op een dag tegen haar moeder dat hun huwelijk de afgelopen vijftien jaar een leugen was geweest, dat hij al heel lang een verhouding had en dat hij met die andere vrouw verderging. Daarop schreef zij aan iedereen zelf moordbrieven, ook aan haar man, maar op het laatste moment pakte ze een geweer en een pistool, en schoot eerst hem en daarna zichzelf dood. Die episode maakte des te meer indruk op me, omdat mijn vader elf maanden later uit het leven stapte terwijl hij mijn stiefmoeder aan de telefoon had, wat ik altijd ontzettend wreed heb gevonden.’

Sneeuw en ijs
Zijn hoofdpersonen, Irene en Gary, wier huwelijk Richard Yates-achtig uiteenspat tijdens het bouwen van een blokhut aan een gletsjermeer in Alaska, zijn geen portretten van die grootouders. ‘Daarvoor kende ik ze niet goed genoeg. En ik wilde bovendien dat het verhaal draaide om een ander soort verraad, niet zoiets banaals als ontrouw. Maar ik was wel gefascineerd door de vraag hoe ze tot dat punt waren gekomen. Hoe kwam een vrouw zover dat ze zichzelf en haar man wilde doden?’
Dan een bekentenis. De eerste vijftig pagina’s van Caribou Island scheef hij veertien jaar geleden. ‘Daarna liep ik hopeloos vast. En in diezelfde periode bleek dat niemand mijn eerste boek wilde hebben, waardoor ik heel gedeprimeerd raakte. Ik gedroeg me als een grote, pruilende baby. “Nou, dan schrijf ik wel niet! Dat zal jullie leren!” Ja, de wereld heeft zwaar geleden in die jaren…’
Vann bouwde schepen, gaf schrijfcursussen, ging failliet en krabbelde weer op. Tot hij in 2008 dus ineens een gepubliceerd auteur was. ‘Op een zondagmiddag belde mijn agent: “Iedereen wil een roman. Heb je die?” Ik doorzocht direct mijn hele werkkamer en had het eigenlijk al opgegeven, toen ik helemaal onderin een la die map tegenkwam. Ik heb het manuscript die nacht als een idioot over zitten typen, de volgende dag opgestuurd, en vervolgens loog ik glashard dat ik het allemaal in de voorgaande zes weken had geschreven. “Dit kan echt wat worden. Ik zit er he-le-maal in.”’
Gewaagde tactiek. Maar, verdomd, Vann voltooide de roman in vijfenhalve maand. Niet toevallig na een eurekawandeling in de onherbergzame streek waar beide boeken zich afspelen. Want, ja, ook in Caribou Island vervullen een zelfmoord en een blokhut centrale rollen, maar het landschap van Alaska is volgens hem de echte rode draad. ‘Die plek vormt karakters. Sneeuw en ijs, het totale isolement van de wildernis. Het is alsof je personages op een leeg podium zet. Daarbij is die locatie voor mij persoonlijk heel evocatief, omdat mijn eerste herinneringen er geworteld zijn. Ik ben heel jong naar Californië verhuisd, dus mijn vreemde, kinderlijk vertekende beeld van het regenwoud is lang intact gebleven. In mijn hoofd zal het altijd magisch zijn.’
Wat iets anders is dan geromantiseerd. Zijn beschrijvingen mogen lyrisch zijn, het decor blijft genadeloos. Net als zijn blik op relaties en mannen: ‘Ik schrok me rot dat ik zo negatief schreef over het huwelijk. Dat het een vorm van eenzaamheid was, je leven kleiner maakte. Terwijl ik gelukkig getrouwd ben! Toen mijn vrouw het las, vroeg ze: zeg, is het wel in orde tussen ons? Dat mijn sympathie meer bij de vrouwen dan de mannen ligt, heeft vast met mijn achtergrond te maken. Als mijn stiefmoeder haar visie geeft op mijn vader, geloof ik haar volkomen, terwijl er als ik er met mijn oom over sprak steeds verdraaiingen en vertekeningen opdoken. Mijn grootvader wilde er zelfs helemaal niet over praten. Mijn opa aan mijn moeders kant sloeg zijn vrouw en mijn vader was ook geen geweldig rolmodel...’

Verdoemd
Niettemin zit in alle mannelijke personages elementen van hemzelf. In de gesjeesde academicus Gary, die eigenlijk vooral met rust gelaten wil worden maar tegelijkertijd niet alleen durft te zijn, en die Irene ongeduldig meesleurt bij het uitvoeren van zijn droom: ruig en primitief te leven. En die hilarische comic-relief-sukkel Jim, de verloofde van hun dochter? Die is geïnspireerd op een professor aan Stanford die op een dag daadwerkelijk besloot dat het doel van zijn leven was om met zo veel mogelijk vrouwen naar bed te gaan. ‘Zo belachelijk!’ Maar de gedachte is hem niet vreemd.
Tot slot een serieuzer punt: waarom liet hij Irene zich uiteindelijk net als haar moeder van het leven beroven? ‘Na mijn vaders zelfmoord heb ik me lang verdoemd gevoeld. Tot mijn 35ste wist ik zelf zeker dat ik zou trouwen en kinderen krijgen, mijn vrouw bedriegen, scheiden en uiteindelijk zelfmoord plegen. Ik zou kortom zijn leven herhalen, wat ik ook deed. Dat gevoel verdween pas toen ik een dieptepunt bereikte. De boot waarmee ik chartervaarten uitvoerde zonk voor de kust van Marokko. Ik was alles kwijt, zat diep in de schulden en de toekomst leek volstrekt uitzichtloos. Maar desondanks, realiseerde ik me, dacht ik geen moment aan zelfmoord. Het hele idee bleek me wezensvreemd!’
Vann zwijgt even. ‘Misschien is Caribou Island wel mijn Huis der Angsten. Ik beschrijf wat er mis kan gaan in een huwelijk, dat ik alsnog ingehaald wordt door de geest van mijn vader. Maar ik maak alles waar ik bang voor ben onschadelijk, juist door erover te schrijven.’