Een van de hoogtepunten van het Poetry International Festival is de vertoning van de documentaire 'Einde en begin – Een ontmoeting met Wisława Szymborska'. John Albert Jansen slaagde erin de eigenzinnige Nobelprijswinnares voor de camera te krijgen.

‘Toen ik geboren werd,’ zegt ze ergens in het begin van de film, ‘heb ik een contract ondertekend, en daarin stond niets over het geven van interviews.’ Wisława Szymborska (1923) is, sinds ze in 1996 de Nobelprijs voor literatuur ontving, uitgegroeid tot een van de meest gelezen dichteressen ter wereld. Documentairemaker John Albert Jansen kreeg laatst nog een mailtje van uitgeverij Meulenhoff. ‘Want ik moest toch wel weten dat er in Nederland in totaal meer dan 80.000 bundels van haar waren verkocht. Voor gedichten een bijna niet te bevatten aantal.’
Niet gek voor iemand van wie velen vijftien jaar geleden nog dachten dat ze een man was. Maar dat de Poolse enorm geniet van alle aandacht, kun je niet zeggen. ‘De secretaris die ze op een gegeven moment moest aanstellen, werd een jongeman die haar ontzettend beviel, omdat hij, toen ze tijdens hun eerste gesprek wanhopig uitriep “Wat moet ik toch met al die telefoontjes?!”, meteen het snoer van de telefoon doorknipte.’
Dat ze niettemin meewerkte aan Einde en begin – Een ontmoeting met Wisława Szymborska, de documentaire die tijdens het Poetry International Festival in premiere gaat, mag dus gerust een klein wonder heten. Volgens Jansen is het te danken aan de onvolprezen medewerking van oud-redacteur en vertaler Ad van Rijsewijk en Ewa Lipska, hartsvriendin van de dichteres, en aan de opzet van Einde en begin, dat beslist geen traditioneel, biografisch schrijversportret werd.

‘Zo’n drie jaar geleden hebben we met Poetry International-directeur Bas Kwakman besloten dat we, te beginnen met Wreed geluk (2009) over Hugo Claus, ongeveer elke twee jaar een film wilden brengen, waarin we aan de hand van het werk van een internationale dichter een associatieve reis maakten door diens land en de geschiedenis ervan. Niet met de camera achter het onderwerp aanhobbelen, een blik archiefbeelden opentrekken, wat interviews ertussen en klaar. Voor mij is een documentaire: ritme, compositie. Vormgegeven ontroering. Ik wilde Szymborska’s wortels traceren. Omtrekkende bewegingen maken, om zo tot de kern te komen.’
Dus zie je impressionistische beelden van Krakow, de stad waar de dichteres sinds haar achttiende woont, en het Poolse landschap. Laten markante figuren als Lipska en regisseur Andrzej Wajda hun licht schijnen over haar werk en de (historische) context. En intussen leest Szymborska haar poezie, keuvelt wat met vriendin en maker, en laat en passant verrassend veel van zichzelf zien.

‘In januari 2010 zijn we voor de eerste keer bij haar geweest, om haar schandalig veel gedichten voor te laten lezen,’ lacht Jansen. ‘Daar heeft ze het nu nog over. Want Ewa had gezegd dat het er een stuk of drie zouden zijn, maar het werden er vijftien. Later stuurde ze een collage waarop ze schreef dat ze onder valse voorwendselen was binnengelokt.’ Twaalf van die gedichten vormen, fraai visueel omlijst, de ruggengraat van het portret. Ze leiden je van de oorlogsjaren, met onder meer het deportatiegedicht ‘Steeds’ (Doem, doem, zo dreunt het wiel. Geen open plek. / Doem, doem. De trek van treinen vol geroep), via het communistisch tijdperk naar het tijdloze nu.
‘Na die voorleessessie duurde het ruim een jaar van uitvluchten voor we afgelopen maart weer bij haar waren. En ook toen bleef het een spel. We probeerden een situatie te creëren waarin Ewa en zij ongedwongen zouden praten, waarbij we Ewa een lijstje met onderwerpen meegaven waarvan we hoopten dat ze er een beetje zouden insluipen.’ Maar: Spielerei en slapstick, daar draait de relatie tussen de twee dames om. ‘Alles wordt gegoten in een spelletje of een raadsel. Ewa had een cadeautje bij zich, waarvan zij dan moest raden wat het was en wij namen een cognacfles mee in de vorm van Manneken Pis die de drank in je glas pieste. Geweldig vond ze dat. Ze heeft iets frivools en kokets, kijkt voortdurend met een schuin oog in de camera. Alsof ze een twaalfjarig schoolmeisje is gebleven.’
Spannend en, op een indirecte manier, veelzeggend bovendien: ‘Ze zijn natuurlijk allebei opgegroeid in het stalinistische tijdperk, waarin de alledaagse werkelijkheid zo absurd was, dat je er wel een spel van moest maken om het te kunnen verdragen. Daar komen ook de limericks en collages vandaan die ze maakt. Ze heeft zich helemaal teruggetrokken in het private, afgesloten van de politiek. Maar tegelijkertijd zit in haar gedichten, als ze schrijft over lot en toeval, weer een echo van die maatschappij waarin alles op willekeur gebaseerd was.’

Bijna ondanks zichzelf vertelde Szymborska soms over serieuzer zaken. (‘Ook omdat ’s ochtends om elf uur de cognac al op tafel stond, ze flink zat te roken en ze het dan toch gezellig ging vinden.’) Over hoe ze verwonderd naar het leven kijkt, bijvoorbeeld. ‘Of die anekdote waarin ze vertelt dat Sartre en De Beauvoir in de jaren vijftig op bezoek kwamen en die Poolse intellectuelen, die natuurlijk geen enkel geloof meer hadden in het communisme, voorhielden dat ze écht naar Rusland moesten luisteren. Die ideologie en dat wensdenken van westerse intellectuelen is telkens weer ontluisterend.’
Een ander aardig moment is de sequentie waarin gewone Polen in estafette het prachtige ‘Gelukkige liefde’ voordragen, onder wie een prostituee. ‘Op een zondagochtend in een sjofele buurt vol peepshows en peeskamertjes. Een 45-jarige huisvrouw die drie lingeriesetjes bij zich had – blauw, roze en groen –, zich in een halfuur opmaakte en erg mooi las.
Waarom? Omdat je elk gedicht een eigen interpretatie wilt geven, weg van het traditionele stramien van poëzievoordrachten. En, in dit geval, omdat Szymborska dol is op vrouwen van lichte zeden: als ze als toerist in Amsterdam is, gaat ze naar Vermeer en naar de Wallen.’
Aan het slot van het eigenzinnig verstrooide portret van een eigenzinnige vrouw komt de Nobelprijs aan de orde. Maar: kort en bondig. ‘Iemand vertelt dat ze op de ochtend dat het bekend werd gemaakt steeds naar de telefoon moest lopen, maar zich eigenlijk vooral zorgen maakte dat de soep koud werd. Ze wilde er níets van weten. En je ziet het moment dat ze tijdens het diner tegen alle etiquette in een sigaret opsteekt, waarop de Zweedse koning dat dan ook maar doet…’ Jansen lacht. ‘Die twee tafereeltjes samen vertellen dat verhaal wel ongeveer.’

Zaterdag, 21.30 uur, Grote Zaal