In 'Kus me, straf me' schrijft Marja Pruis over een leven met boeken. ‘Ik kan beter schrijven dan praten.’

‘Van alles en nog wat’ schreef Marja Pruis vroeger op de schriftjes waarin ze verhaaltjes schreef, een dagboek bijhield en tekeningen maakte. Haar boek Kus me, straf me – over lezen en schrijven, liefde en verraad is de volwassen versie van zo’n schriftje. Je zou het gerust ook een essaybundel kunnen noemen, maar Pruis is te bescheiden om zichzelf zo nadrukkelijk als essayist te afficheren. Dus noemt ze dit liever een boek met beschouwingen, verhalen en columns. Verbindend element is haar liefde voor lezen en schrijven. Of, zoals ze het in haar inleiding zelf formuleert: ‘Ze gaan over leven met boeken; over een lezer die schrijver wordt, en een schrijver die lezer is gebleven.’ ‘Mijn leesgedrag is altijd monomaan geweest,’ vertelt Pruis. ‘Ik las ook al jong volgens een programma. Vanaf mijn veertiende las ik klassiekers. Ik ben er altijd goed in geweest om heel systematisch te lezen. Ging ik naar Griekenland dan lag ik in de brandende zon met Het martyrium van Canetti. Zo wist ik ook al jong dat ik Nederlands ging studeren. Toen ik uiteindelijk van plezierlezer beroepslezer werd, voelde dat als een logische stap. Ik had altijd al de behoefte om mijn leesgedrag in kaart te brengen, om op te schrijven wat ik las en wat ik ervan vond.’ Marja Pruis recenseert Nederlandse literatuur voor De Groene Amsterdammer, maar ook in haar wekelijkse column is de literatuur nooit ver weg. Zelfs niet als ze het heeft over haar analfabete Marokkaanse werkster, haar bejaarde moeder of haar broer die militair is en opnieuw wordt uitgezonden naar Afghanistan. Pruis houdt van Gerrit Krol en van Ethel Portnoy, van Charlotte Brontë en van Jean Rhys. Allemaal fijne schrijvers over wie ze in Kus me, straf me liefdevol en aanstekelijk schrijft. Maar er valt ook veel te gnuiven om haar vileine observaties over randverschijnselen als de literaire groupie en de schrijversweduwe. Waarna ze net zo makkelijk een doorwrochte beschouwing wijdt aan de onderbelichte relatie tussen schoonvaders en schoondochters in de literatuur. Ze rehabiliteert de indertijd als lichtgewicht afgeserveerde Giphart, maar reduceert bestsellerauteurs Tim Krabbé, Herman Koch en Kees van Beijnum tot gewiekste verkopers van het Zwitserlezengevoel: ‘Als een betrouwbare verzekeringsmaatschappij bieden zij hun lezers het vangnet van de goed gecomponeerde, krachtig geschreven roman, met een kop, een staart en een weemoedige, troostende boodschap daartussen in.’ Het is volgens Pruis het type literatuur waar niet zoveel tegenin te brengen is. Even verderop constateert ze dat deze heren alledrie binnen dezelfde biotoop opereren: ‘de gegoede middenklasse met het leven net iets te veilig op de rails en daardoor behept met een lichte hang naar ontsporing en destructie’.

Gotspe
Moet De Groene geheide bestsellers als die van Koch en Kluun eigenlijk wel bespreken of kun je die ook links laten liggen? Pruis vindt het lastig. ‘Ik zit altijd te schipperen. Eigenlijk vind ik dat De Groene autonoom genoeg is om niet de mainstream boeken te doen, maar je wilt tegelijkertijd je mening geven over de boeken die in de top tien staan.’
Kluun heeft ze nog niet helemaal uit, maar ze heeft genoeg gelezen om het ‘een gotspe’ te vinden dat Arjan Peters hem in zijn jubelende bespreking voor de Volkskrant met Elsschot vergelijkt. En de nieuwe Koch? ‘Je ziet dat hij een vakman is, hij schrijft met veel schwung, maar die constante ironie maakt het ook saai en oninteressant. Het zal je worst zijn wat er met die mensen gebeurt. Het is echt een poppenkast, waar de schrijver superieur op neer kijkt.’
In haar stukken schrijft ze graag over de verschillende rollen die mannen en vrouwen spelen in het literaire circus. Ze is niet mals voor ‘vrouwelijke schrijvers die hun kut in de strijd gooien’, maar ook niet voor Ilja Leonard Pfeijffer en P.F. Thomése die bij een proestende Matthijs van Nieuwkerk mogen aanschuiven om voor te lezen uit hun stoute jongensboeken. ‘Of het nu gaat om afgedankte doorsneewijven of high-class kutten, het belangrijkste wat vrouwen te bieden hebben volgens de brallende ballen dan wel proleten van Thomése en Pfeijffer is een stuk nattigheid dat altijd past.’ Het succes van deze auteurs schrijft ze toe aan het feit dat in medialand zoveel andere oude jongens, ‘liefhebbers van voetbal, popmuziek, cowboylaarzen, vrouwen en Martin Bril’ de dienst uitmaken. ‘Matthijs van Nieuwkerk, met in zijn kielzog eeuwige jongens-van-stavast Jan Mulder en Hugo Borst, kan een boek “maken’’ zoals geen enkele recensent dat kan.’
Touché, denk je voortdurend bij het lezen van dit soort observaties, waarbij Pruis overigens zelf ook niet buiten schot blijft. ‘Als ik bij een literair diner naast een man zit die mij uitlegt dat het zonde is van de schoonheid van Susan Smit dat ze het zo nodig over boeken moet hebben, en het liefst heeft dat ze gewoon haar mond houdt omdat ze anders het plaatje verstoort, dan zeg ik “goh, interessant’’ en denk... Ik weet niet eens wat ik denk, ik ben beledigd, gedeprimeerd en vol verachting tegelijkertijd geloof ik, maar blijf vooral glimlachen.’

Impact
‘Het schrijven is voor mij de manier om te zeggen wat ik vind,’ vertelt ze, ‘ik kan beter schrijven dan praten. Wat schrijven betreft voel ik me vrij en zeker. Ik denk na over een boek en dan zeg ik hoe het zit. Het recenseren dwingt je om je oordeel aan te scherpen. Ik weet eigenlijk altijd of ik iets goed vind of niet, maar er zijn heel veel boeken die gewoon middelmatig zijn. Dat haalt de fut uit je werk als criticus. Daarom zoek ik altijd naar de goeie of de missers. Vroeger vond ik het leuk om over de missers te schrijven, dat is ook makkelijker, nu vind ik het leuker om naar de goeie te zoeken.’
Heeft een criticus nog steeds de macht om een boek te maken of te breken? ‘Ik ben geneigd om te denken van wel, maar ik heb zelf nooit het gevoel gehad dat ik het verschil kon maken, daarvoor is De Groene te klein.’ Zelf weet ze hoe het voelt een slechte recensie te krijgen. In Kus me, straf me beschrijft ze hoe haar vriend haar discreet alleen liet met de krant waarin haar eigen boek werd gekraakt, maar ook de ongemakkelijke ontmoeting in de trein met de schrijfster wier boek ze negatief besproken had.
‘Toen mijn eerste boek heel negatief was gerecenseerd heb ik wel een jaar nodig gehad voordat ik weer een beetje normaal kon schrijven. Ik bleef wel schrijven maar ik was veel voorzichtiger. Dat zo’n bespreking zoveel impact heeft, kun je van tevoren niet bedenken.’

De Avonden >> vrijdag 18 februari, radio 6, 21.25-22.00 uur