Na Man Walks Into a Room en de internationale bestseller The History of Love komt Nicole Krauss met Great House, het slotdeel van haar trilogie over ‘omgaan met catastrofaal verlies en ons vermogen onszelf opnieuw uit te vinden’.

‘Ik herinnerde me nog zo levendig dat ik het manuscript aan mijn agent liet lezen,’ zegt Nicole Krauss (1974) over haar vorige roman. ‘Ik trilde echt toen ik het hem gaf, omdat ik zeker wist dat zijn reactie zou zijn: “Nou ja, misschien is er wel iemand die dit wil kopen, maar verwacht er niet te veel van…”’ Zes jaar later is het bejubelde The History of Love (2005) een wereldwijde bestseller gebleken, waarvan alleen al in Nederland meer dan 70.000 exemplaren werden verkocht. Succes waarvan de Amerikaanse nu pas langzaam de omvang overziet. ‘Je hebt vast schrijvers die het pad dat hun werk in de wereld aflegt heel nauwgezet volgen, alles lezen wat erover wordt geschreven. Maar ik ben gewoon weer aan het werk gegaan. Het enige dat veranderde, was dat ik wist dat ik een volgend boek mocht schrijven. Voorlopig heb ik een publiek, en dat is een geweldig geschenk. Hoewel,’ lacht ze, ‘misschien zal ik het geduld van de lezers wel eerder uitputten dan ze prettig vinden.’ Want Het grote huis mag het nodige met die doorbraakroman gemeen hebben – ze noemt het het slotdeel van een trilogie, begonnen met haar debuut Man Walks Into a Room (2002), ‘over omgaan met catastrofaal verlies en ons vermogen onszelf opnieuw uit te vinden’ –, Krauss is er de schrijfster niet naar om een winnende formule te herhalen.

Worstelen
De eenzame schrijver Leo Gurksy, overlever van de Holocaust, en de veertienjarige Alma, die de last van het verdriet van haar moeder moest torsen, waren destijds hartveroverend charmant. ‘Ze wilden bemind worden, waren grappig en hadden iets teders, waar lezers denk ik op reageerden. Dit keer was ik meer geïnteresseerd in personages die tralies om zich heen hebben, stekelig zijn, worstelen. Maar van wie je, als je volhoudt en begint te begrijpen hoe ze zo zijn geworden, evenveel kunt houden.’
De eerste van de vier vertellers is de New Yorkse schrijfster Nadia, die een antiek bureau in bruikleen krijgt van een Chileense dichter die tijdelijk denkt terug te gaan naar zijn geboorteland, maar daar slachtoffer wordt van het moorddadige regime van Pinochet.
Het hoofdstuk begon als een kort verhaal, ‘The desk of Daniel Varsky’. ‘Het vreemde was dat ik me pas toen ik een stukje over de inspiratie erachter moest schrijven, realiseerde dat het bureau in het verhaal precies leek op het bureau waar ik elke dag aan schrijf! Dat heb ik geërfd van een vorige bewoner, is blijven staan omdat het was ingebouwd in de kamer. Ik vind het een afschuwelijk ding, maar tegelijkertijd voel ik me er op een rare manier verantwoordelijk voor.’
‘Aha,’ dacht ze later, toen Nadia en haar geschiedenis haar niet los wilden laten, ‘je gaat dus schrijven over de last van wat andere mensen nalaten… Writing is like rubbing. Je wrijft over de oppervlakte, en ziet langzaam wat eronder ligt, wat je preoccupaties zijn en waarom.’
Neem het feit dat Chili ook in deze roman een rol speelt. ‘Ik schrijf bijna altijd over landen en steden die ik goed ken. New York, Londen en Israël, waar ik ben opgegroeid, heb gewoond of familie heb. Chili was in The History of Love nog een plek die ik juist niet kende en die tot mijn verbeelding sprak als een smal, mysterieus landje aan het eind van de wereld. Maar in de jaren daarna werd ik er uitgenodigd, en begon ik te lezen over de tijd van Pinochet, met alle verdwijningen. Obsessief te lezen, zonder te weten waarom. Tot ik begreep dat het alles te maken had met het feit dat ik zwanger was van mijn eerste kind. Ik las over al die gruwelen, over moeders die tevergeefs naar hun kinderen zochten, terwijl er in me iemand groeide op wiens geluk en veiligheid een groot deel van mijn geluk gebaseerd zou zijn.’

Joods
Het moederschap brak sowieso ‘een reservoir aan gevoelens open’. ‘Ik keek voor het eerst niet door de ogen van het kind, maar die van de ouders. En ik stelde mezelf voortdurend vragen. In hoeverre kun je je kinderen beschermen? Wat geven we aan ze door, emotioneel gezien? Waar belasten we ze mee?’ Allemaal kwesties die doorklinken in Het grote huis. In het verhaal van de antiekhandelaar Weisz, die zijn twee kinderen met ijzeren hand probeert af te schermen van de boze buitenwereld. Die gespecialiseerd is in ‘emotionele meubels’ (het opsporen van tijdens de Tweede Wereldoorlog van Joden gestolen bezittingen) en die het reconstrueren van zijn vaders studiekamer als zijn levenswerk beschouwt. Of dat van Aaron, een weduwnaar in Jeruzalem, die zijn van hem vervreemde zoon toespreekt met een mengeling van berouw en wrokkige boosheid die zijn stem de levendigste in het boek maakt. ‘Ik schreef over heel zelfreflecterende personages, waardoor er weinig sprake was van energie en woede, omdat bedachtzaamheid nu eenmaal niet zo is. Daarom had ik Aaron denk ik nodig als contrast. Zijn ritme, de ruimte voor humor die zijn stem bood.’
Een herkenbaar Joodse stem ook. ‘Ik heb niet per se een Joods boek willen schrijven, maar zijn ongeduld en zucht tot discussie heeft inderdaad iets erg Joods. Het is niet voor niets dat rabbijnen voortdurend redetwisten over details van de religieuze wetten en het als falen beschouwen als er een definitief antwoord komt. Dat is het unieke van het joodse geloof: terwijl andere religies willen dat je je aan zekerheden verbindt, wordt daarin juist de twijfel aangemoedigd.’

Structuur
Die twijfel zit in meer van de vertellers. ‘Een schrijfster die haar hele leven wijdt aan haar boeken, maar niet zeker weet of het wel de moeite waard is. Een man die twijfelt of hij een goede vader was. Een weduwnaar die zich afvraagt of hij zijn geliefde ooit echt heeft gekend.’
En Krauss liet de onzekerheid ook meer dan ooit toe in haar schrijfproces. ‘Daarom heb ik personages en verhalen gekozen die op het eerste gezicht ver van elkaar af leken te staan. Ik moet het gevoel hebben dat ik verdwaal, ontdekkingen doe, verrast word. En dat gebeurt als ik in schijnbare chaos een structuur moet vinden. Want terwijl ik de losse delen aan het schrijven was, was er steeds de drang daar een geheel van te maken, er bruggen tussen te bouwen. Echo’s en symmetrieën te suggereren die het boek bij elkaar brachten.’ Die vindt ze uiteindelijk belangrijker dan de meest in het oog springende verbindende factor: dat meubelstuk waar het allemaal mee begon, en dat in de levens van alle vertellers een rol speelt. ‘Mensen vertellen me dat ze ontzettend hun best hebben gedaan om het bureau te volgen,’ glimlacht ze. ‘Aantekeningen maakten van de route die het aflegt, wanneer het precies waar was. “Wat maakt het uit?!” denk ik dan. Dit is geen boek dat draait om het uitvogelen van de plot. Ik wilde in de levens van die mensen duiken, hen worden en langzaam begrijpen hoe hun verhalen verbonden waren.’
Die ervaring wil ze de lezer ook geven. ‘Het kost tijd, maar is hopelijk de moeite waard.’