John Green, succesvol schrijver van young adult-romans, woont twee maanden als writer in residence in Amsterdam. ‘Er zitten hier op loopafstand al meer Engelstalige boekhandels dan in de hele stad waar ik woon.

Bij het maken van de afspraak met John Green verzocht zijn uitgever met klem zijn adres geheim te houden, om te voorkomen dat opdringerige fans erachter komen waar hun held precies woont. Dat klinkt nogal overdreven, want wie is John Green nu helemaal? Amerikaan. Begin dertig. Bril, ongeschoren, poloshirt, spijkerbroek. Een gewone jongen. Maar wel een die een grote schare toegewijde fans heeft. Meer dan een miljoen volgers op Twitter, evenzoveel liefhebbers die zijn wekelijkse videobrieven aan zijn broer Hank op YouTube volgen, en dan heeft hij ook nog lezers. Honderdduizenden lezers. Want John Green is in de eerste plaats schrijver van vier buitengewoon geslaagde young adult-romans. Dat is de reden dat hij nu op uitnodiging van het Fonds voor de Letteren twee maanden als writer in residence in Amsterdam woont. Op een locatie die we hier niet zullen onthullen, maar die voor de meeste schrijvers onbetaalbaar is. In alle betekenissen van het woord.

Bescheiden piemel
John Green schrijft over nerdy jongens van een jaar of zeventien, die buitengewoon slim en grappig zijn, maar niet erg populair. Vaak hebben ze een beste vriend die net zo slim en grappig is, met wie ze absurde, melige gesprekken voeren over even volmaakte als onbereikbare meisjes. Maar ze kunnen ook zomaar hun visie geven op het werk van François Rabelais of Walt Whitman, want deze jongens zijn niet van de straat. Ze houden van lezen, maar ook van practical jokes. Leuke jongens kortom, met wie je best bevriend zou willen zijn.
Greens personages grossieren in snedige opmerkingen. Bijvoorbeeld wanneer Quentin en Margo in Paper Towns de nogal bescheiden piemel van een zekere Jason uit diens boxer zien bungelen: ‘Het is een pik,’ zei Margo, ‘in dezelfde zin als Rhode Island een staat is: hij mag dan een luisterrijke geschiedenis hebben, maar groot is anders.’
Of neem Quentins vriend Radar, die zijn vriendin niet mee naar huis durft te nemen omdat zijn ouders de grootste zwarte kerstmannenverzameling ter wereld hebben, tot en met een lichtgevende zwarte kerstman in de logeerbadkamer aan toe.
Dit is het type humor waar de fans van John Green wel pap van lusten, en die we ook herkennen in het videoproject Brotherhood 2.0. In 2007 bedachten John en Hank Green dat ze een jaar lang uitsluitend zouden communiceren door middel van videobrieven op YouTube. Absurde filmpjes waarin John velletjes wc-papier eet terwijl hij de politieke situatie in Tibet bespreekt. Zijn vrouw Sarah, die nooit in beeld komt, maar af en toe wel te horen is, wordt door John aangeduid als ‘de Yeti’. De broers groeiden uit tot YouTube-helden met een trouwe achterban die zich de nerdfighters noemt en die zich heeft ontwikkeld tot een geheel eigen community met bijbehorend jargon, waar zelfs geld wordt ingezameld voor doelen die door John en Hank als belangwekkend worden bestempeld. Dus nee, die angst voor fans op de stoep is niet zo overdreven als het lijkt.

Homo’s en moslims
Ook in Amsterdam wordt Green dagelijks herkend en aangesproken. Vanmorgen nog, in het ziekenhuis. ‘Mensen die mij herkennen zijn niet alleen geïnteresseerd in de verhalen die ik schrijf, maar ook in mijn privéleven. Sinds ik in 2007 begonnen ben met het maken van die filmpjes, ben ik van New York naar Indiana verhuisd, heb ik een baby gekregen. Ze weten alles van me. Soms voelt dat ongemakkelijk ja, maar ik koester die relatie ook. Mijn publiek bestaat grotendeels uit scholieren en studenten en die bevinden zich in een bepalende fase van hun leven. Dat ik daar deel van uitmaak, er zelfs enige invloed op uitoefen, vind ik geweldig.
Ik ben actief op Facebook, Twitter en YouTube, omdat ik wil zien waar mijn lezers zich mee bezighouden, niet omdat ik hoop op die manier meer boeken te verkopen. YouTube vond ik interessant omdat het een tegenwicht biedt tegen al die verschrikkelijke Amerikaanse televisiezenders. Dat je gewoon zelf iets goeds kunt maken voor een kleine groep mensen leek me geweldig. Toen ik ermee begon had ik meer lezers dan kijkers, inmiddels is dat allang andersom.’
Ondanks al zijn nevenactiviteiten beschouwt Green zichzelf eerst en vooral als schrijver. Met het genre waarin hij actief is, de young adult-boeken, gaat het ondanks de diepe crisis in de Amerikaanse boekenindustrie, eigenlijk alleen maar beter. Zijn romans worden tegenwoordig veel in het onderwijs gebruikt, als moderne tegenhangers van J.D. Salingers Catcher in the Rye. De aanwezigheid van homo’s en moslims in zijn werk vormt daarbij gelukkig op nog maar weinig scholen een probleem.
‘Ik kan ervan leven. Dat was twintig jaar geleden onmogelijk geweest. Boeken zijn tegen alle verwachtingen in enorm veerkrachtig gebleken. Gezien alle nieuwe mogelijkheden om je te amuseren zou je verwachten dat ze allang niet meer bestonden, maar ik denk dat boeken zelfs radio en televisie gaan overleven. Ik probeer jongeren ervan te overtuigen dat een boek lezen een andere ervaring is dan het spelen van een computerspelletje of het kijken naar een film.’

Losse handen
‘Mijn boeken zijn niet makkelijk. Ik kijk niet op mijn lezers neer, ik denk niet dat ik slimmer ben dan zij. Dat ben ik namelijk niet. Ik heb gemerkt dat jongeren in staat zijn om met hetzelfde gevoel, dezelfde diepgang en ontwikkeling te lezen als volwassen lezers. Het allerbelangrijkste voor mij is dat boeken leuk moeten zijn om te lezen. Als ze dat niet zijn, doe je iets verkeerd. Ik speel geen literaire spelletjes met de lezer. That’s a big nono to me. Een van mijn literaire helden, David Foster Wallace, omschrijft dat type schrijvers als jongetjes die heel hard roepen: “Kijk mama, met losse handen!”’
Zijn volgende boek zal zich voor een deel in Amsterdam afspelen. Het bevalt hem buitengewoon goed hier. Alleen al vanwege de leescultuur.
‘Er zitten hier op loopafstand al meer Engelstalige boekhandels dan in de stad waar ik woon. Daar zijn op een miljoen inwoners welgeteld vier boekwinkels. Ik durf rustig te stellen dat geen enkele Amerikaanse journalist die mij interviewt mijn boeken heeft gelezen. Soms zeggen ze: ik heb twintig pagina’s van je boek gelezen en ik vind het geweldig! Dan denk ik: echt waar? Heb je echt een kwartiertje gelezen voordat je mij belde? Dat is bijna nog erger dan het helemaal niet lezen. Amerikaanse journalisten zijn uitsluitend geïnteresseerd in mijn privéleven. Die willen weten hoe lang ik getrouwd ben en hoe ik mijn vrouw heb ontmoet. Ik voer in Amsterdam betere gesprekken over hedendaagse Amerikaanse romans dan daar. Ik ken geen enkele Amerikaanse journalist die Jonathan Franzen gelezen heeft. Die zijn er gewoon niet. Don’t let that happen!