Ilja Leonard Pfeijffer doet veel projecten tegelijk, en het liefst dingen die hij nog nooit eerder heeft gedaan. ‘Zodra ik het gevoel heb dat ik op routine vaar, val ik onmiddellijk in slaap.’

n de rookruimte van De WW, een studentikoos punkerig ‘dranklokaal’ in de krochten van de Leidse binnenstad, vertelt Ilja Leonard Pfeijffer (1968) vergenoegd over het totaal andere bestaan dat hij leidt sinds hij een kleine twee jaar geleden met zijn Russische geliefde, fotografe Gelya Bogatishcheva, in Genua ging wonen.
‘Dat begint al als ik ’s morgens naar buiten ga om bij de kiosk een krantje te kopen en ergens koffie te drinken. Zo’n rondje kan zo drie uur duren, omdat ik allerlei vrienden en bekenden tegenkom, die me dan weer uitnodigen voor iets dat ’s middags of ’s avonds gebeurt. Mijn leven speelt zich voornamelijk buiten af, en zonder enige vorm van planning.’
La dolce vita, dolce far niente, het zijn voor Pfeijffer meer dan zonnige clichés geworden. ‘En paradoxaal genoeg heb ik tegelijk alleen maar meer tijd om te werken en ben ik, omdat ik vrolijker ben, productiever dan ooit. In het kalenderjaar 2009 zijn er zeven boeken verschenen waar ik aan heb gewerkt.’
Grote en kleine bloemlezingen, onder andere, en zijn eerste in het Italiaans geschreven toneelstuk Aaamaaaaateeemiii!, dat hij maakte met een plaatselijk toneelgezelschap en de Nederlandse regisseur David Jentgens. ‘Erg leerzaam was dat,’ zegt de schrijver/ dichter. ‘Want omdat ik niet alle stilistische trucs tot mijn beschikking had die ik in het Nederlands heb, moest ik veel meer uitgaan van de structuur. In het Nederlands kan ik alles, elke oneffenheid dichtspuiten met kilo’s slagroom. In het Italiaans heb ik geen slagroom. Ik moet zorgen dat de taart goed is.’
‘Inmiddels ben ik bezig met een monoloog voor een actrice daar, die ik heel erg op haar lijf wil schrijven. Ik heb haar al een keer geïnterviewd om haar eigen woorden te kunnen gebruiken.’

Opschepperig
Het is een van zijn vele geplande projecten. Spannend, omdat hij nog nooit eerder zoiets heeft gedaan. En dat is precies waar hij altijd naar op zoek is.
‘De grootste noodzaak is dat ik het idee heb dat ik dat ik iets leer van de dingen die ik doe. Zodra ik het gevoel heb dat ik op routine vaar, val ik onmiddellijk in slaap.’ Daarom was het ook zo leuk om de songteksten te schrijven voor de cd Durf jij? van Ellen ten Damme en om de bundel te maken waarvoor Pfeijffer nu weer even in Nederland is. Harde feiten. 100 romans.
‘In die ondertitel zit natuurlijk wel een zeker provocatief element,’ beaamt hij lachend. ‘Het is om te beginnen al een klap in het gezicht van al mijn collega’s die thuiszitten met een writer’s block, terwijl ik in één keer honderd romans schrijf.’ Romans lijkt bovendien een nogal vrolijk opschepperige benaming voor de verhaaltjes van maximaal 500 woorden die hij de afgelopen tien jaar ‘tussen neus en lippen door’, schreef sinds hij de eerste vier maakte voor een themanummer rond ultrakorte verhalen van literair tijdschrift De Revisor.
‘Ik vond het destijds meteen al erg moeilijk, maar ook interessant en artistiek uitdagend om te doen. Vooral omdat ik bij elk idee een nieuwe vorm wilde vinden, wilde dat elk verhaal zijn eigen manier van vertellen en zijn eigen stijl zou hebben. Het leuke van deze bundel vind ik de bontheid van het geheel. Er staan plat anekdotische en suggestief poëtische dingen in, en zo’n beetje alles wat je tussen die twee uitersten in kunt bedenken.’
Gevarieerd is Harde feiten zeker. Met mooie, parabelachtige stukjes naast staaltjes bruut rauwdouwersproza, sprookjes over geile dwergen naast surrealistische miniaturen, breekbare liefdesbluesjes naast melige (incrowd)grappen. ‘En er zijn er ook een paar waarin ik een oud, bekend verhaal op een actuele manier navertel. Het verraste me wel dat dat binnen zo’n bestek lukte. “Het gelijk van Jason” is het Medea-verhaal vertelt vanuit een ander perspectief, “Oude Grieken” is een variant op de Koning van Thebe en in “Lama” zit het drama van Jezus Christus verstopt.’ De moderne Heiland wordt geboren in een kinderboerderij bij Wuppertal, sterft in 2003 als zwerver in ‘in spreidstand’ in een isoleercel in de Valeriuskliniek en zijn stoffelijk overschot verdwijnt na drie dagen ‘door een administratieve fout’. ‘De Messias wordt opnieuw geboren en gekruisigd,’ grinnikt de schrijver ‘en het valt de mensen niet eens op.’

Kop, midden en staart
Eén ding hebben de honderd verhaaltjes volgens hem wel gemeen. En dat is meteen ook de serieuzere reden om ze romans te noemen. ‘Ik wilde niet dat het vage impressies zouden worden. Het was wel degelijk mijn ambitie om van allemaal een afgerond geheel te maken met een kop, een midden en een staart, waarin je bij wijze van spreken net zoveel vertelt als je in een roman zou doen. De vraag wat de definitie van een roman is, is eigenlijk nauwelijks te beantwoorden. Veel verder dan dat zo’n tekst narratief is en een zekere lengte heeft kom je niet. Dan is het grappig om een van die factoren op losse schroeven te zetten. Maar ik ben er echt niet op uit dat in academische kringen de handboeken herschreven zullen worden. Het is al meegenomen als het mensen, voor een dag of voor een uurtje, aan het denken zet over wat een roman nou eigenlijk is.’
Een bescheiden streven. Zoals het aan hemzelf gestelde maximum van vijfhonderd woorden welbeschouwd ook ‘een vormbeperking voor mietjes’ is. ‘Die jongens van OuLiPo hadden wel strengere regels. George Perec die met ’t Manco een roman van zeshonderd pagina’s schreef waar de letter “e” niet in voorkomt. Kijk, dat zijn vormuitdagingen!’ Maar tegelijkertijd wilde Pfeijffer meer dan bijvoorbeeld Raymond Queneau die in zijn Stijloefeningen telkens hetzelfde verhaal op een andere manier vertelde. ‘Daarmee laat je zien dat het alleen om vorm en stijl gaat. Ook interessant, maar elk van deze verhalen moest ook ergens over gaan. Ik wil raken, ontroeren, boos maken of mensen laten lachen. Veel journalisten, en recensenten zijn nog erger, denken dat als je extra aandacht aan de vorm besteedt, het je daar kennelijk om te doen is en er dus geen inhoud is. Stom natuurlijk. Dat zal hierover ook wel weer gezegd worden.’
Maar de man die zich ooit opwond over ‘elk wissewasje in de literaire wereld’ probeert zich er niet druk over te maken. Straks, terug in Genua, heeft hij genoeg andere dingen aan zijn hoofd. Want, zoals uit Harde feiten al blijkt, Pfeijffer lijdt eerder aan een overvloed dan aan een tekort aan ideeën. ‘Voor de plannen voor de komende twee jaar heb ik al tien jaar nodig.’ Misschien zou ‘Dolce far ogni cosa’ een goede lijfspreuk voor hem zijn. Zalig alles doen.