In 'De laatste liefde van mijn moeder' neemt Dimitri Verhulst ons per touringcar mee naar Gasthof Knusperhaus waar zich een familiedrama voltrekt: ‘Ik geloof heel erg in de kracht van de glimlach, ook om ernstige dingen te vertellen.’

Martine Withofs verlangt niets anders dan een geruisloos leven, een leven waarin de afwezigheid van ongeluk al voldoende is om haar een gevoel van innerlijke vrede te bezorgen. Ze is gescheiden van haar zatlap van een echtgenoot en heeft in Wannes een nieuwe liefde gevonden die haar niet slaat en die nog geld mee naar huis brengt ook. Haar nieuwe leven kan eindelijk beginnen. Alleen de elfjarige Jimmy, een restant uit haar eerste huwelijk, herinnert nog aan de tijd die ze zo graag voorgoed zou vergeten. Als nieuwbakken gezin onderneemt dit drietal per touringcar een reis naar het Duitse Schwarzwald, waar Jimmy steeds nadrukkelijker geconfronteerd wordt met zijn overbodigheid.
Twee jaar na het woedende Godverdomse dagen op een godverdomse bol keert Dimitri Verhulst terug met een tragikomische vertelling waarmee de fans van De helaasheid der dingen in hun nopjes zullen zijn. Met De laatste liefde van mijn moeder toont Verhulst zich opnieuw een vilein observator die al zijn stilistische brille aanwendt om ons een onverbloemd kijkje te gunnen in Gasthof Knusperhaus waar zich stilaan een familiedrama voltrekt.
Weergaloos schetst hij een kleinburgerlijk milieu in die toch al zo lullige jaren tachtig, waarin een uitstapje naar McDonald’s als een spannend culinair avontuur werd beschouwd en waarin de muziek van Doe Maar nog fris en vernieuwend was. Voor inspiratie hoefde de schrijver niet ver te zoeken. ‘Mijn ouders zijn zeer vroeg gescheiden en ik ben bij mijn moeder gaan wonen. Dit is de levensfase die zich afspeelt net voor De helaasheid der dingen. Op een bepaald moment zei mijn moeder dat ze een leven zonder geschiedenis wou beginnen, een nieuwe start nemen. Ik paste niet meer in dat leven, dus ze heeft mij aan de deur gezet. Ik was toen twaalf, dertien jaar. Sindsdien heb ik mijn moeder nooit meer gezien, tot op de dag van vandaag. Dus zover hoefde ik niet te zoeken om dat soort figuren te bedenken.’

Lijkt Jimmy op jou als kind of heb je er een heel ander jongetje van gemaakt?
‘Wat ik mezelf herinner is dat ik een ontzettende hardheid had, en dat ik me had voorgenomen om niet te wenen. Niet kapot te zijn en mijn moeder niet te missen. Dat was een zeer rationele beslissing: ik ga haar nooit missen. Dat is kunstmatig, maar het is wel de overlevingsstrategie van een kind. En ik had zo’n strategie uiteraard nodig; het is niet gangbaar dat je op straat wordt gezet als kind. Wat heel erg overeind is gebleven van mezelf in dit boek, is de confrontatie die je voortdurend hebt met het ongeloof van anderen. Ik werd er constant op aangesproken dat ik wel iets mispeuterd moest hebben, want je moeder wil je niet meer. Wat heb je verdomd gedaan dat je moeder jou niet meer wil?! Die reacties, dat tekent je wel. Er wordt aan je getwijfeld en dat is zeer schadelijk. Veel kinderen gaan daaraan onderdoor, die belanden in de criminaliteit. En anderen worden schrijver.’

Of filosoof, zoals Jimmy.
‘Ja, het was belangrijk dat ik het niet was. Die rotzooi heb ik al gehad met De helaasheid der dingen, waarin ik mezelf rechttoe rechtaan mijn eigen naam had gegeven. Dat was zo autobiografisch als de pest en daar krijg je uiteindelijk toch maar herrie mee.’

Was het dan niet riskant om dit onderwerp te kiezen?
‘Tuurlijk wel, alleen ben ik graag een schrijver die weet waarover hij praat en dat is mijn leefwereld. Ik stoor mijzelf er ook al aan dat de ex van die vrouw in het boek een dronkaard is. Ik kan me best voorstellen dat mensen zeggen: godverdomme, een boek van Verhulst en nu zit er weer een dronkaard in. Maar dat is de wereld die ik ken en waarover ik iets te vertellen heb. Ik hoef geen research te doen om dat soort mensen te tekenen, ik ken die mensen heel erg goed. En ik vind het ook nuttig om het daarover te hebben, omdat ik weet dat dat soort verhalen realiteit is.’

Het contrast met Godverdomse dagen is heel groot.
‘Ik vind De laatste liefde van mijn moeder wel een scharnierboek in het kleine oeuvretje dat zich aan het vormen is. Het sluit wel aan bij andere boeken. Godverdomse dagen is de vreemdste eend in de bijt, veel zotter dan dat hoeft het wat mij betreft ook niet te worden. Ik zoek het ook niet op om iets speciaals te doen, dat zou heel geforceerd zijn, maar de stijl laat zich toch vormen door het thema. Een bepaald genre, of een bepaald thema, vraagt om een bepaalde stijl. Als ik mijn blik op de geschiedenis wil etaleren en tonen hoe woedend ik ben om al de calamiteiten die de mensheid heeft uitgespookt, vind ik het wel evident dat je een zeer ardente schrijfstijl krijgt zoals bij Godverdomse dagen. Die woede, die smerigheid moet je kunnen aflezen van mijn schrijfstijl en daarom is dat boek wat het is.’

Je had over een moeder die haar kind op straat zet ook een veel woedender boek kunnen schrijven.
‘Zeker. Alleen heb ik in het verleden al zeer ongenuanceerd en hard en met weerzin geschreven over moederfiguren. Nu ben ik voor het eerst zeer begripvol, voor alledrie de partijen eigenlijk. Die moeder is iemand die de kans niet heeft gehad zich te scholen. Dat maakt haar niet dom, maar dat maakt haar intellectueel iets minder geruggesteund en dus ook minder assertief, omdat ze zo weinig poten heeft om op te staan. En ze is ook tevreden omdat ze geen slaag meer krijgt van haar vent. Er wordt wel eens neerbuigend gekeken naar kleinburgerlijkheid, maar zij verlangt daarnaar omdat dat rust inhoudt, gewoon mogen zijn. Niemand zijn.’

Het had ook een larmoyant boek kunnen worden.
‘Dat had echt een tranenmelker kunnen worden, absoluut. Maar ik gruw van tranenmelkende literatuur. Ik heb niets tegen een nat gezicht zo nu en dan, ik kan zelf een geweldige pot janken bij films en trouwfeesten. Maar ik geloof heel erg in de kracht van de glimlach, ook om ernstige dingen te vertellen.’

Hoe voorkom je dat het te lollig wordt?
‘Dat voel ik wel aan hoor. Ik vind dat ik al veel minder grappig ben dan vroeger. Ik heb niets tegen een grap, maar de angst voor de overkill zit er wel altijd in. Humor gaat kapot aan te veel. Je moet dat weten te doseren, anders wordt het verhaal ongeloofwaardig. Ik ben ondertussen ook elf jaar schrijver en stilaan merk ik toch dat ik dingen beter beheers en minder hoef uit te proberen omdat ik op voorhand al aanvoel of het iets wordt of niet.’

Heeft jouw moeder ooit zo’n weekje Schwarzwald mogen beleven?
‘Als we het dan echt helemaal gaan bekennen, dan ben ik inderdaad met mijn moeder en haar nieuwe man een weekje naar het Schwarzwald geweest, maar ik zal bij hoog en bij laag beweren dat het niet autobiografisch is. Totaal niet. Maar ik vind dat het feit dat je iemand bent die al zoveel jaren zonder moeder leeft, wel iets is dat verteld mag worden, omdat het een verdomde werkelijkheid is. Omdat het iets vertelt over wie je bent en als je dan toch aan het vertellen bent, kan je maar beter nuttige dingen vertellen. Alleen hoe ik dat zou gaan vertellen, wist ik niet. Ik had een heel lijvig boek kunnen schrijven over het hele proces van een moeder die besluit dat ze haar kind niet meer wil zien. Die worsteling en hoe haar omgeving daarop reageert, je kunt er heel veel kanten mee uit, maar geen van die kanten vond ik interessant genoeg om door mij geschreven te worden. Ik zag het graag gebald in iets korts, dat dan mocht ontploffen. Pas toen ik wist dat ik er een vakantie van zou maken, kon ik het zo schrijven.’

Zou je willen dat je moeder dit boek las?
‘Ik weet het niet. Ik heb mijn moeder nooit zien lezen, wat maakt dat ze naar ik aanneem niet echt voeling heeft met literatuur. Je moet zo’n roman kunnen decoderen natuurlijk. Als ze alleen mij zou lezen, zou ze dat helemaal uit zijn literaire context plaatsen en dat lijkt mij niet zinvol. Dat is me ook overkomen bij De helaasheid der dingen, waarbij zich plots familieleden op dat boek stortten. Gans Vlaanderen sprak schandaal over hen en zij wilden wel weten waarom, maar dat is dan het enige boek dat ze gelezen hebben in hun leven en dan lees je dat niet zoals het bestemd is om gelezen te worden. Dat is dus heel gevaarlijk. Dat klinkt heel autoritair van mij, maar lezen is een vak. Je moet daarin groeien, je moet dat leren. Ik heb als kind nooit gelezen, maar wel altijd geschreven, dus die twee hebben in oorsprong niets met elkaar te maken. Nog altijd twijfel ik er wel eens aan of ik nu echt kan lezen. Bijvoorbeeld bij Murakami, of Pascal Mercier. Twee voorbeelden van schrijvers die geprezen worden zowel door het volk als door vermaarde letterkundigen. Ik zie iedereen daar wild van zijn en ik lees dat en ik zie daar niets in, echt niets. Dan heb ik maar een conclusie: ik kan niet lezen, ik zie het niet.’

Dimitri Verhulst: De laatste liefde van mijn moeder (Uitgeverij contact)