Van Arnon Grunberg verscheen onlangs de roman Huid en haar. Schrijver en econoom A.H.J. Dautzenberg sprak met hem over onder meer economie, slachtofferschap en ingescheurde anussen in Kamp Holland.

Hij is dikker dan ik dacht. Een tikkeltje mollig zelfs. Zijn borsten zijn duidelijk zichtbaar in zijn stretchtrui. Denk niet aan de opklimmende damsteentjes van een dertienjarig meisje, denk eerder aan de ontwakende heuveltjes bij een twaalfjarige. Licht geprononceerd. Een aandoenlijk plaatje. Grunberg ziet er behoorlijk knuffelbaar uit, ook doordat hij de hele tijd op nootjes knabbelt (500 kcal per honderd gram) – zijn beginnende hamsterwangen lijken tijdens het gesprek alleen maar te groeien.
Kortom, in niets lijkt hij op de klootzak die hij volgens velen is. Niet dat hij van mij geen klootzak mag zijn, mij gaat het in de eerste plaats om zijn werk – en zijn nieuwe roman is opnieuw een voltreffer. Zwart en ironisch, met een scheutje mededogen. Let wel, een schéutje mededogen. Niet te veel, juist genoeg. En zo lust ik het graag.
We zitten in de felverlichte bibliotheek van het hotel waar hij verblijft. Een paar uur geleden is Harry Mulisch begraven – nee, hij was er niet bij, van alles te doen. In de opvallend ruime boekenkast die tegen de zijwand staat, prijken zowel enkele titels van Mulisch als van Grunberg zelf. Zijn nieuwste worp Huid en haar kan ik zo snel niet traceren. Een roman waarbij hij opnieuw met allure zijn stokpaardjes berijdt: het telkens weer tot mislukking gedoemde intermenselijk contact en de vraag wat de werkelijkheid wérkelijk is. Ik besluit met dat laatste thema te beginnen, dan komt de trein vast en zeker vanzelf op gang.

Anti-bankiersentimenten
Door dit keer te kiezen voor een econoom als protagonist – Roland Oberstein, universitair docent in Fairfax (‘economen bouwen modellen van de werkelijkheid’) – schept de schrijver een dankbaar ijkpunt om zijn motieven tegenaan te laten botsen. Ter voorbereiding interviewde Grunberg enkele gerenommeerde economen als Deirdre McCloskey en Arnold Heertje en volgde hij een aantal colleges. Wat leverde hem dat eigenlijk op?
‘Weinig,’ antwoordt Grunberg lachend. ‘Ik merkte tijdens de research vooral dat economen met veel vooroordelen te kampen hebben. Ze zijn saai, grijs en graaiers. Vooral op de universiteit vinden ze dat een grove belediging. Ze raken naar eigen zeggen besmet met de anti-bankiersentimenten die in de maatschappij leven. Daar hebben ze veel last van.’ Grunberg praat geestdriftig door over zijn collegeervaringen, maar ik word afgeleid door een flinke mee-eter op zijn linker jukbeen. Een echte blackhead. Overrijp. Ik kan mijn ogen niet van de zwarte punt afhouden. Een neurotische afwijking… ‘Bovendien zijn er geen Nederlandse romans met een econoom als hoofdpersonage, dus ook vanuit die invalshoek was het een interessante keuze. Begrijp je?’
Ik kijk verschrikt op en ben weer bij de les. Hij vervolgt zijn betoog. ‘Ik zie bovendien de nodige raakvlakken tussen een econoom en een romancier. Beiden pretenderen een model van de werkelijkheid op te stellen.’

Met de nadruk op pretendéren…
Grunberg: ‘Zeker, maar ik denk dat met name economen wel een wetenschappelijk verantwoord model van de werkelijkheid construeren. Als A dan B, dat kun je objectief vaststellen. Je kunt proefondervindelijk nagaan hoe mensen iets ervaren en dat analyseren. Dat leidt tot wetmatigheden. Economen zijn daar goed in. Een groot deel van het leven bestaat uit economie, uit wetmatigheden. Economie komt als wetenschap het dichtst bij de werkelijkheid.’

En toch bestaat er onder economen geen consensus over de oorzaken en oplossingen van de wereldwijde kredietcrisis…
‘Maakt dat de wetmatigheden per definitie onwaar? Bovendien is wetenschap geen eindpunt, inzichten worden continu bijgesteld. Maar Ronald Oberstein gelooft heilig in de economie. Voor hem draait het hele leven om economische wetmatigheden.’

In de onlangs gehouden Van der Leeuwlezing in Groningen zette u vraagtekens bij het bestaan van de crisis. Dat staat haaks op Obersteins overtuigingen.
‘Ik beweer in die lezing dat de meeste mensen de crisis alleen kennen van horen zeggen, terwijl ze erover spreken alsof ze er persoonlijk door getroffen zijn. Mensen zien zich graag als slachtoffer, want een slachtoffer heeft een status, bepaalde voorrechten. Het lijkt wel of mensen een crisis nodig hebben als houvast, de crisis geeft hen identiteit. Zolang er beschaving is, spreken mensen al over een crisis. Dat is toch op zijn minst frappant. Maar natuurlijk mag je dat niet benoemen, dat vinden de mensen immoreel. Terwijl dat gecultiveerde slachtofferschap ook agressie legitimeert, op individueel en op politiek niveau.’

En dan kan er een collectieve zoektocht ontstaan naar een zondebok, met alle gevolgen van dien… In uw boek bestudeert Oberstein de economische kant van genocide. Hij komt tot opzienbarende conclusies.
‘Zo opzienbarend zijn die niet. Mensen zijn geneigd genocide af te doen als irrationeel, omdat ze daarmee de schuldvraag op afstand kunnen houden, de genocide wordt dan minder eng. Oberstein concludeert denk ik terecht dat genocide een industrie kan zijn die de daders iets oplevert. Genocide is meestal een antwoord op een economisch probleem. Maar dat willen we liever niet weten.’

Liefdesspel
Ik blijf gebiologeerd naar zijn mee-eter kijken. Op het ene moment geeft de zwarte punt Grunberg de allure van een dandy, om even later te verworden tot de hoofdoorzaak van het onverzorgde uiterlijk van een al tijden droogstaande vrijgezel. Het liefst wil ik de blackhead uitknijpen. Misschien met een goedgeplaatste jij-stoute-jongen-kneep in de wang? Ik probeer een bruggetje te bouwen om in de gelegenheid te komen, want die mee-eter móet eruit. Mijn neurose is dominant.

Terug naar uw boek. Oberstein ziet ook de liefde als een economisch speelveld. Ik citeer: ‘Maar het is een vrije markt, de liefde, godzijdank. Laten we ons voorstellen dat ik een supermarkt ben. Als de spulletjes die jij zoekt niet in mijn supermarkt te krijgen zijn, dan ga je toch naar een andere supermarkt. Je mag me ruilen.’
‘Ook daar heeft hij denk ik gelijk in. Althans in theorie. In de praktijk ligt het net even iets anders (lacht). Sta je de ander toe wat je jezelf toestaat? Dat is moeilijk vol te houden.’

Zo rationeel is de liefde toch niet?
‘Op een bepaald moment neemt de passie het van de ratio over, als het goed is. Maar ik heb er moeite mee om mijn bewustzijn uit te schakelen, ook tijdens het liefdesspel. Dan zit ik op de bank en dan denk ik: moet ik haar nu strelen? Mijn vriendinnen noemen mij soms kil en afstandelijk. Ik begrijp wat ze bedoelen. Ik ben geneigd om vanuit een metapositie naar mezelf te blijven kijken. Dat vinden ze niet romantisch.’

En als zij het initiatief nemen en je plotseling strelen of knijpen, vanuit het niets?
‘Wat bedoel je precies?’

Bingo! Ik buig me voorover en knijp in zijn wang. Behoorlijk stevig. Dit! Grunberg verstart.

Als uw vriendin dat onverwachts doet, vindt u dat fijn?
‘Ik vind dit zeer ongepast.’

Hij ziet er geschrokken uit, de lach is compleet verdwenen. Ik bied mijn excuses aan. Tegelijkertijd kijk ik naar de mee-eter. Het larfje is inderdaad naar buiten gekropen, maar niet helemaal. Het hangt er half uit. Grunberg heeft het niet in de gaten. Pijnlijk getroffen staart hij mij aan.

Vindt u het zo vervelend wat ik deed?
‘Het is ronduit onbeschoft.’

U houdt meer van afstand?
‘Ik denk dat door afstand te houden het leven leuker wordt, ja.’

Nogmaals mijn excuses. Ik wilde te leuk doen, denk ik… Die afstand kenmerkt trouwens ook uw werk. Dat is niet toevallig.
‘Distantie heeft iets beschaafds. Wat jij net deed vind ik behoorlijk ongepast. Laten we het interview beëindigen.’

Kinderen
Wat volgt is een genante smeekbede van mijn kant om nog een halfuurtje te blijven zitten – ik zet mijn ego even in de ijskast. Hij zegt uiteindelijk dat hij het begrijpt en dat hij wil proberen om niet toe te geven aan zijn angst. Ik knik dankbaar. De mee-eter zit nog vast in zijn schuilplaats. Ik complimenteer Grunberg nogmaals met de knappe architectuur van zijn boek en de inhoudelijke uitwerking van zijn thematiek. Hij lijkt te ontdooien en knabbelt weer op nootjes.

Misschien hoort die afstand gewoon bij u? Dat is toch prima.
‘Dat weet ik niet. Mensen houden van sentiment en willen zich met elkaar verbinden. Ik probeer daar rekening mee te houden, maar ik voel me meestal niet op mijn gemak bij mensen. In een voetbalstadion of bij een popconcert word ik ongelukkig. Ik zie wel de kracht van samen aanstekers in de lucht houden, maar ik kan er niet aan meedoen. Ik lig ook graag alleen in bed.’

En toch las ik in een interview dat u in de toekomst misschien een kind wil. Een ultieme verbinding, lijkt me… In Huid en haar beschrijft u wat daarvan de gevolgen kunnen zijn…
‘Ik ben niet principieel tegen kinderen krijgen. Ik ben wel nieuwsgierig naar hoe het is om vader te zijn. Als ik vader word, is dat in zekere zin een experiment.’ Een experiment? ‘Als mensen kinderen nemen om hun eenzaamheid te verlichten, dan mag je toch ook kinderen nemen als experiment…Maar het is niet iets wat op korte termijn gaat gebeuren, mocht het er überhaupt van komen.’

Over experimenten gesproken. U bracht vorig jaar een bezoek aan Afghanistan. Onlangs schreef u in ‘Voetnoot’, uw dagelijkse Volkskrant- column, dat in Kamp Holland jongetjes met een gescheurde anus rondliepen. Veroorzaakt door de Nederlandse soldaten?
‘Dat denk ik niet. Die jongetjes werden misbruikt door de Afghaanse politie.’

Dat waren toch bondgenoten in de strijd tegen de Taliban…
‘De Nederlandse soldaten kijken inderdaad weg. Maar wat moet je anders? Die Nederlandse officier zei tegen me: “Als je daar een mening over hebt, heb je hier niets te zoeken.” Ik begreep en begrijp wat hij bedoelde. Kindermisbruik hoort blijkbaar bij oorlog voeren.’

Er hangt een spinnetje in uw haar!
Hij kijkt omhoog. Ik doe net of ik een spinnetje wegsla en schuur opzettelijk met de mouw van mijn colbertje langs zijn jukbeen. Twee keer aanraken is duidelijk te veel. Grunberg staat op en wil afscheid nemen. Ik rommel wat met mijn papieren en kijk daarbij ongemerkt naar mijn mouw. Gelukt! Het talglarfje is blijven hangen. Met mijn vinger dip ik het op en smeer het uit op de Franse pagina van Huid en haar. Grunberg heeft het niet in de gaten, hij woelt ongemakkelijk met zijn hand door zijn haar. Voor hij wegloopt, zet hij op mijn verzoek mokkend een handtekening in mijn recensie-exemplaar. Naast het vlekje. Ik krijg geen hand.

Econoom, communicatieadviseur, columnist, schrijver en dichter A.H.J. Dautzenberg (Heerlen, 1967) debuteerde dit jaar met de bundel Vogels met zwarte poten kun je niet vreten (Contact). ‘Absurde, hilarische en ongemakkelijke verhalen, volstrekt origineel en gespeend van ieder gevoel voor fatsoen.’

Arnon Grunberg: Huid en haar (Nijgh & Van Ditmar)