In 'En we vergeten omdat het moet' weet Maggie O’Farrell het prille moederschap te beschrijven zonder roze romantiek.

Soho, Londen. Ooit een wijk waar eerzame meisjes geen voet zetten. ‘Soho,’ zegt de hospita van Lexie geschokt als ze hoort dat Lexie daar een afspraak heeft, ‘daar stikt het van de bohemiens en dronkaards.’
Lexie is een van de twee hoofdpersonen van En we vergeten omdat het moet, de nieuwe roman van Maggie O’Farrell. We spreken O’Farrell – donkerrode krullen, meisjesachtig voorkomen – op een vroege winterochtend in een café in hartje Soho, uitkijkend op de honderden rode lampionnen die het begin van Londens Chinatown markeren. Dronkaards lopen in deze uitgaansbuurt nog altijd rond, bohemiens niet meer. Het spannende Soho van de vroege jaren zestig, zoals O’Farrell dat in haar roman zo prachtig schetst, bestaat allang niet meer.
Lexie betreedt Soho bijna alsof ze een andere dimensie binnenstapt: ‘Als Lexie aan de rand van Soho staat, stopt ze.’ En: ‘Lexie doet één stap in Soho, dan nog een stap, en nog een stap.’ O’Farrell vertelt: ‘Er liepen vrij letterlijke grenzen van waar je je wel en niet kon vertonen. Fatsoenlijke mensen kwamen er gewoon niet. In de tijd dat Lexie er rondloopt, wemelde het in Soho van de Italianen en Fransen, en er waren cafés die de hele nacht openbleven. De oorlog was nog niet zo lang voorbij en dit was zo’n beetje de enige plek in Londen waar mensen plezier maakten. Hier kon je je onttrekken aan de sombere sfeer die er in de rest van de stad heerste. Schrijvers en kunstenaars bevolkten de buurt. Het was een heel spannende tijd. Ik had dolgraag eens door de buurt gelopen in die tijd. Die periode heeft maar heel kort geduurd, een jaar of vijftien hooguit. Om de sfeer te treffen heb ik veel research gedaan naar het Londen van eind jaren vijftig, begin jaren zestig. Niet alleen de feiten moesten kloppen, maar ook de manier waarop mensen toen spraken. Ik heb dus veel romans uit die tijd gelezen. Zo leerde ik dankzij Muriel Spark en Margaret Drabble waar je kousen kocht en hoe je telefoneerde.’

Overweldigende emotie
In En we vergeten omdat het moet, trekt de jonge Lexie vanuit de provincie op de bonnefooi naar Londen waar ze al gauw in de armen belandt van de charismatische Innes. Hij is behalve kunsthandelaar ook ‘zelfverklaard hedonist’ en de baas van een avantgardistisch kunsttijdschrift waarvoor Lexie gaat werken.
Parallel aan de meeslepende liefdesgeschiedenis tussen Lexie en Innes loopt het verhaal van Elina en Ted, die net hun eerste kind hebben gekregen. Elina is vlak na de bevalling, die drie dagen duurde en haar bijna het leven kostte, volledig uit het lood geslagen.
De baby brengt in haar een verwarrende draaikolk van liefde, verbazing en paniek teweeg. Heel nauwgezet, zonder ook maar een zweem van roze romantiek, slaagt O’Farrell erin die ene overweldigende emotie te beschrijven die zoveel vrouwen delen: het prille moederschap.
‘Ik wilde graag schrijven over dat hele vroege moederschap. Er is natuurlijk erg veel non-fictie over geschreven, maar ik had er eigenlijk nooit een roman over gelezen. Ik heb geprobeerd heel precies verslag te doen van die eerste paar weken. Het idee van een leven dat op slag verandert vond ik interessant. Je ontmoet iemand, je verliest iemand, je verlaat iemand. Dat zijn de momenten waarop je leven ingrijpend verandert en ik denk dat het moederschap een van die momenten is. Zodra de baby zelfstandig begint te ademen, begint er een nieuw leven en is je oude leven voorgoed voorbij.’
O’Farrell, die zelf twee jonge kinderen heeft met schrijver William Sutcliffe, had dit boek weliswaar nooit kunnen schrijven zonder die ervaring, maar ze benadrukt dat Elina’s extreme emoties niet autobiografisch zijn.
‘Je eerste kind veroorzaakt een enorme schok. Niets kan je daarop voorbereiden. Het leven dat ik leidde voor ik mijn zoon kreeg, was thuis schrijver zijn. Ik had ongelofelijk veel vrijheid. Een baby dwingt je tot routine. Ik vond dat heel erg moeilijk. Tegelijkertijd dwingen kinderen je om tijd weg van je bureau door te brengen. Als je fulltime met schrijven bezig bent, heb je in zekere zin te veel tijd. Dan kun je eindeloos nadenken over iedere gedachte en iedere wending. Je moet wel efficiënter werken als je kinderen hebt.
Er bestaat een samenzweringstheorie over vrouwelijke schrijvers die een kind krijgen. Elke baby kost je een boek, is de gedachte. Cyril Connolly zei al: geen grotere vijand van de kunst dan een kinderwagen in de hal. Dat is natuurlijk onzin. Het is niet makkelijk, maar het is ook wel goed als het niet te makkelijk gaat.’

Blinde paniek
Ook in haar romans kiest O’Farrell niet voor de makkelijkste weg. De constructie van de twee verhalen over Lexie en Elina, die lange tijd ogenschijnlijk niets met elkaar te maken hebben, is ingenieus. ‘Het was alsof je achterwaarts een puzzel aan het oplossen was. Ik had schema’s aan de muur hangen om de draad niet kwijt te raken en toen ik op tweederde was, heb ik op de keukentafel een diagram gemaakt met rode en blauwe inkt om te kijken of de balans tussen Elina en Lexie wel goed was.’ De lezer blijft heel lang gissen naar de connectie, maar beide lijnen komen uiteindelijk prachtig samen.
Ondanks het feit dat het moederschap een belangrijk thema is, wordt het nergens weeïg. Soms eerder onverdaaglijk. Zoals in de huiveringwekkende scène waarin Lexie in blinde paniek overdenkt wat er met haar zoon zal gebeuren als zij doodgaat. Ze zou hem op zijn eerste schooldag niet bij het hek kunnen opwachten, niet het zadel van zijn fietsje vasthouden wanneer hij voor het eerst zonder zijwieltjes reed, hem niet leren oversteken of zijn veters leren strikken, niet meemaken dat hij langer werd dan zij.
‘Dit boek kwam voort uit het idee dat je, zodra je moeder wordt, ineens bang bent voor de dood. Ik was nooit bang om dood te gaan voordat ik kinderen had. Zodra ik een kind had, veranderde dat. Je bent natuurlijk al panisch dat er iets met je kind gebeurt, maar je tweede angst is dat dat kind zonder jou achterblijft. Dat gevoel dat je moet blijven leven om voor je kind te zorgen omdat niemand anders dat zo zal doen als jij. Die angst kent iedereen.’