Het eilandje Deshima was eeuwenlang de enige plek waar het verder hermetisch afgesloten Japan contacten onderhield met de buitenwereld. David Mitchell situeerde er zijn roman De niet verhoorde gebeden van Jacob de Zoet. ‘Ik dacht: als ik hier niet ooit een roman van kan maken, dan stel ik niet veel voor als schrijver.’

‘Er bestaat een cicadesoort,’ vertelt David Mitchell (1969), ‘ik geloof in Californië, waarvan de larven alleen de wortel van één bepaalde boom eten, die heel weinig voedingsstoffen bevat. Daardoor duurt
het precies zestien jaar voor ze voldoende zijn gegroeid om tevoorschijn te komen. Al die cicaden worden met honderden tegelijk volwassen, en vullen dan als een levende wolk het bos.’
‘It’s a scoop!’ grinnik hij. Zijn schitterende vijfde roman, De niet verhoorde gebeden van Jacob de Zoet, is een cicade.
Het was namelijk 1994 toen het kiemzaadje ervoor werd geplant. ‘Ik stapte in Nagasaki, waar ik destijds woonde, uit een tram. Omdat ik de straatnaambordjes niet zo goed kon lezen, bleek ik op de verkeerde halte te staan, en daar lag het voor me: Deshima.’ Het kunstmatige eilandje, niet veel groter dan de Dam en de verste handelspost van de Vereenigde Oost-Indische Compagnie, dat vanaf 1641 ruim twee eeuwen lang letterlijk de enige plek was waar het verder hermetisch afgesloten Japan contacten onderhield met de buitenwereld. ‘Ik had nog geen letter gepubliceerd, maar zelfs toen al dacht ik: als ik hier niet ooit een roman van kan maken, dan stel ik niet veel voor als schrijver. Het unieke gegeven van dat ene kattenluikje tussen Japan en de westerse wereld… Het idee dat de gebruikelijke koloniale verhoudingen compleet werden omgekeerd ook. De normale gang van zaken was dat de blanke Europeanen ergens aankwamen, een pakhuis kochten, langzaam hun gebied uitbreidden, troepen binnenbrachten om hun bezittingen te verdedigen, en voor je het wist hadden ze het hele land in handen. De Japanners zeiden: jullie witmannen blijven netjes op dit ommuurde eilandje, en jullie zullen maar drie soorten mensen ontmoeten: handelslui, tolken en prostituees. Punt.’
Droommateriaal. ‘Maar een stemmetje in mijn hoofd dat veel slimmer is dan ik zei ook meteen dat ik meer ervaring nodig had voor ik er ook maar aan kon denken me aan dit boek te wagen.’

Wapedia
Na zijn weergaloze debuut Ghostwritten (1999) kwam de flitsende Murakami-hommage number9dream (2001). Drie jaar later brak hij internationaal door met Cloud Atlas, een postmodernistisch meesterwerk waarin hij de verhalen van onder meer een Vlaamse componist tijdens het interbellum, een journalist in het Californië van Ronald Reagan en een reiziger op de Pacific halverwege de negentiende eeuw in elkaar schoof als matroesjkapoppetjes. En in 2006 verscheen de verrassend ‘simpele’ coming-of-age-roman Black Swan Green over een stotterende puber in de schaduw van een mislukkend huwelijk en de Falklandoorlog.
Pas daarna, toen hij inmiddels een gelauwerd auteur was, voelde Mitchell dat de tijd rijp was voor ‘het Deshima-boek’. Te beginnen met de uitgebreid historisch onderzoek, want wist hij van de geschiedenis van Japan nog behoorlijk wat, het Nederland van eind achttiende begin negentiende eeuw en de voc waren hem volstrekt onbekend. ‘Via mijn uitgeefster heb ik zes heel nuttige maanden door kunnen brengen aan het Nias in Wassenaar, wat me de gelegenheid gaf “geheugenansichtkaarten” van Nederland te verzamelen. De oude gebouwen te zien, te fietsen door het landschap. En ik heb archivarissen, hoogleraren geschiedenis en andere deskundigen eindeloos mogen bestoken met mijn onnozele eerstejaarsvragen, die ze allemaal heel geduldig
beantwoordden.’
Talloze uren bracht hij door met ondermeer Cynthia Vialle van de Universiteit Leiden, Cees Nooteboom en Tijs Goldschmidt. Met professor Henk Wesseling, die hem enkele schitterend ingebonden dagregisters leende die op Deshima waren bijgehouden. Of met het lezen van de memoires van Hendrik Doeff (1777-1835) die hij van een nakomeling van dat opperhoofd van het
handelseilandje ter inzage kreeg, geschiedkundige studies en romans die in die periode speelden. ‘En ik had geweldige bronnen tot mijn beschikking die er tien jaar geleden nog niet waren, zoals een tak van Wikipedia, “Wapedia”, die volledig is gewijd aan Japan. Daarop kon ik alles vinden over de kleding en wapens uit die tijd. Vroeger had ik daar dagen en dagen naar moeten zoeken in bibliotheken, maar nu weet je binnen een paar klikken: o, dus zo zag dat eruit!’

Bygonese
Het klinkt niettemin als een hele klus. Maar, zegt hij: ‘Research is heerlijk. Als ik de voorschotten van mijn Britse en Amerikaanse uitgevers op zeker moment niet had opgemaakt, was ik er nu waarschijnlijk nog mee bezig! Het lastige is je research verbergen. Afschuwelijke zinnen vermijden als: “Wil mijnheer dat ik de walvisolielampen ontsteek, die behoorlijk fel branden? Of zou mijnheer liever zien dat ik de kaarsen vervaardigd uit varkensreuzel gebruik, die weliswaar goedkoper zijn maar rokerig branden en u prikkende ogen zullen bezorgen?”.’ Een ander probleem was de taal. ‘Als je echt zou schrijven in de taal uit die tijd, zou je belachelijk klinken. Als Blackadder, een hedendaagse komiek die een pastiche maakt op hoe mensen vroeger praatten. Je moet een nieuw goed-‘fout’ historisch register bedenken dat niet-hedendaags genoeg klinkt om oud te lijken, maar tegelijkertijd hedendaags genoeg is om leesbaar te zijn. Bygonese, noem ik het.’
Maar het belangrijkst van alles was dit: ‘In al het materiaal dat je verzameld hebt het verhaal vinden dat erin verborgen zit.’
Dat verhaal begint in 1799, als de in Zeeland geboren Jacob de Zoet als voc-klerk naar het Japanse eiland komt en een onderzoek start naar de corruptie en bandeloze zelfverrijking die onder het pas verwijderde opperhoofd heersten. ‘Ik wilde dat Jacob uncool was,’ zegt Mitchell over zijn onwaarschijnlijke held. ‘Het zou te makkelijk zijn geweest te schrijven over een rebel met weinig respect voor de autoriteiten die ingaat tegen een rigide systeem. Hij is juist strenger en braver dan de mensen om hem heen. En dan is hij ook nog een vroom iemand, wiens gedrag wordt bepaald door zijn geloof in God. How uncool is that?! Maar zo’n personage scheppen en zorgden dat de lezer toch achter hem gaat staan, vond ik een uitdaging die de moeite waard was. En bovendien is hij realistisch. Deshima moet op een bepaalde manier een slangenkuil zijn geweest. De heilige eed die mensen aan de voc aflegden kwam neer op: ja, ik zal mijn leven op het spel zetten voor jullie aandeelhouders, maar in ruil daarvoor zal ik zoveel mogelijk geld voor mezelf achteroverdrukken. Dat de voc zo lang heeft bestaan, kwam doordat er ook rechtschapen mannen waren die níet alleen hun eigen gewin najoegen, die luisterden naar hun geweten en diefstal weigerden goed te praten.’

Human mud
Terwijl Jacob kennismaakt met de zeden en gewoonten van zijn landgenoten en, onder meer via de sympathieke tolk Ogawa, die van de Japanners, vat hij een verboden liefde op voor een inheemse vrouw, Orito, een vroedvrouw die bij hoge uitzondering bij de Nederlandse arts Marinus op het eiland mag studeren, omdat ze ooit het leven van de baby van de plaatselijke magistraat redde. Een geslaagde kunstgreep, dat laatste, maar wel een kunstgreep, geeft hij toe. ‘Maar hoewel dat waarschijnlijk praktischer was geweest, was ik vastbesloten om geen geisha van haar te maken.’
Omdat dat een mijnenveld van clichés was geweest. En vooral omdat zijn vrouw, zelf een Japanse, hem dat nooit had vergeven. ‘Ze was woest geworden als ik de zoveelste mannelijke westerling
was geweest die een boek schreef over een mannelijke westerling die naar Japan gaat en de geisha’s bij bosjes in katzwijm aan zijn voeten ziet vallen… It would not have been pretty. Ze had me gevild.’
Daarbij, plottechnische uitdagingen waren er toch. ‘Ik realiseerde me al gauw waarom er geen enkel bekend boek over Deshima bestond. Het is rijk aan romanmateriaal, maar tegelijkertijd een ramp van een locatie. Het is zo klein en iedereen werd zo voortdurend bekeken, dat je er bijvoorbeeld nauwelijks geheime ontmoetingen kon hebben. Het was een machine die ontworpen
leek om het onverwachte uit te sluiten. En in een goed verhaal heb je soms nu eenmaal toeval nodig.’
Een opvallend aspect aan De niet verhoorde gebeden van Jacob de Zoet is dat de complete plot zich, op twee tijdsprongen aan het eind na, in iets meer dan een jaar voltrekt en aan een paar decors genoeg heeft. Opvallend, althans voor een auteur die voorheen in complexe literaire bouwwerken virtuoos van continent naar continent en van eeuw naar eeuw sprong. ‘Dat heeft ermee te maken dat ik mezelf niet wil herhalen, maar ook met het feit dat mijn veranderende interesses me als het ware in de richting van het lineaire verhaal duwden. Ik ben vader geworden, steeds langer getrouwd en daardoor meer gericht geraakt op alledaagse maar fundamentele menselijke relaties; tussen ouder en kind, man en vrouw. Die human mud ben ik veel belangrijker gaan vinden dan Mister youngish-British-postmodernist-novelguy zijn.’
Ondertussen brengt hij binnen dat beperktere bestek opwinding genoeg. Wat begint als een tamelijk kalm historisch liefdesverhaal eindigt als een geopolitieke thriller, inclusief aanvallende Britse oorlogsschepen, met daartussenin een ‘gothic adventure story’ als Orito bevrijd moet worden uit een bizar klooster waar de ‘nonnen’ worden bevrucht om hun baby’s te offeren in ruil voor het eeuwige leven van de monniken.

Earthsea
‘De eerste opdracht voor een schrijver is: wees niet saai. Dus als je genre hopping als een beproefde methode tegen verveling in je gereedschapskist hebt, waarom zou je die dan niet gebruiken?’
Een snob is de literaire vakman daarbij allerminst, blijkt als hij over de oorsprong van dat horrorklooster vertelt. Eerst noemt hij zijn eigen ‘zieke, koortsachtige verbeelding’ en de geheimzinnige aard van de Japanse shinto-religie. Dan: ‘Nu ik erover nadenk… Zegt de naam Ursula K. Le Guin je iets? Dat is een Amerikaanse fantasy-schrijfster wier romans tot de eerste boeken behoorden die me er vurig naar deden verlangen zelf schrijver te worden. Halverwege
haar Earthsea-trilogie beschrijft zij een soortgelijke plek. Iets daarvan moet in de genetische code van mijn boek zitten.’
Want pulpgenres, die bestaan niet. ‘Toen Duke Ellingon ooit gevraagd werd wat goede jazz was, antwoordde hij: “Als het goed klinkt, dan is het goed.” Voor literatuur geldt hetzelfde.
Belangwekkende thema’s of verwijzingen naar Nietzsche maken nog geen geweldig boek. Wat mij betreft zijn romanciers de hedendaagse afstammelingen van die mannen die in het stenen
tijdperk rond het kampvuur zaten en verhalen vertelden over een held, de goden, een jachtpartij… Als een boek je zo meesleept dat je niet merkt dat je de pagina’s omslaat, de televisie niet aanzet
en dolblij bent dat je dit hebt om te lezen, dan maakt het niet uit hoe het omslag eruitziet of op welke plank het in de boekhandel stond. That’s good writing.’
Mitchells volgende proeve daarvan wordt een verzameling van zeventig korte verhalen, één per jaar, die spelen tussen 1969 en 2039, en daarna volgt waarschijnlijk een roman geheel gewijd aan de sympathieke arts uit De niet verhoorde gebeden van Jacob de Zoet, Marinus, die onsterfelijk blijkt. ‘Hij wordt wel ouder en gaat ook dood, maar vervolgens wordt hij telkens na vijf jaar wakker in het lichaam van een kind van vijf dat bijna gestorven is. Hij heeft een kier tussen leven en dood gevonden waar zijn ziel doorheen kan glippen.’
Klinkt gewaagd?
Zeker. Maar een briljante verhalenverteller als hij gaat er moeiteloos mee wegkomen.