Het verweven van de verhaallijnen voor 'Portret van een dode man' noemt Sarah Hall een kolossale daad van macromanagement. ‘Ik ben zelf ook een lezer en ik vind het heerlijk om te worden uitgedaagd.’

Sarah Hall (1974) lacht schuldbewust. ‘Ik heb een contract voor een volgende roman getekend en een synopsis geschreven die mijn uitgever erg beviel. Maar ik heb de afschuwelijke gewoonte om te zeggen dat ik een bepaald boek ga schrijven, me daarvoor te laten betalen en vervolgens met iets compleet anders op de proppen te komen. It’s like the wife and the mistress, isn’t it? Je zweert trouw aan iemand, maar vervolgens begin je in de kantlijn met een ander idee te rommelen. Ik probeer braaf te blijven, maar ik heb het gevoel dat er een affaire aan zit te komen.’
Tja, het is soms lastig kiezen als er altijd meerdere ideeën ‘als ronddraaiende bordjes’ boven je hoofd zweven. Maar bij Halls laatste roman, Portret van een dode man, leek het eerder alsof twee van de hoofdpersonages háár uitkozen.
‘De stemmen van Giorgio en Susan waren er gewoon ineens, uit het niets, en voordat ik het wist ratelden ze 19.000 woorden door.’ Eerst hoorde ze Giorgio, herinnert de Britse zich, en ze weet nog hoe verrast ze daarover was. Want hoewel Portret van een dode man uiteindelijk haar vierde boek werd, had ze destijds net haar tweede geschreven, de schitterende historische roman De Michelangelo van Coney Island (2004).
‘Dat was een heel bloemrijk en beschrijvend boek, en toen was daar ineens die vreemde, kale stem van een oude Italiaanse kunstenaar. Zo schrijf ik toch helemaal niet? dacht ik. Wat is dit!’
Een paar jaar later kondigde het personage Susan zich net zo plotseling aan, met die ene zin waarmee de roman nu opent (‘Je voelt je niet jezelf.’), waarna ook haar verhaal niet meer te stuiten bleek. Over de tweelingbroer die ze kort geleden verloor bij een verkeersongeluk, haar gevoel daardoor een deel van zichzelf kwijt te zijn en de vraag hoe daarna verder te leven.

Gevangen in het landschap
‘Dit is geen roman, geen novelle en geen kort verhaal. Maar wat dan wel?’ dacht ze beide keren. ‘Ik was materiaal aan het verzamelen zonder precies te weten waar het op uit zou draaien, of die twee mensen überhaupt iets met elkaar te maken hadden.’
Maar uiteindelijk werden hun monologen onderdeel van een complex en gedurfd literair vierluik over kunstenaars die ieder op hun eigen manier worden geconfronteerd met hun verleden en vooral hun eigen sterfelijkheid en die van hun naasten.
Giorgio, die in de jaren zestig, alleen in zijn atelier, mijmerend zijn eigen einde tegemoet gaat, is deels gebaseerd op de schilder Giorgio Morandi, beaamt Hall.
‘Ik ben altijd dol geweest op zijn werk, met name op de stillevens met flessen die ik mijn Giorgio ook laat maken. Prachtige schilderijen die omgeven zijn met een zeker mysterie. Critici uit zijn tijd probeerden ze metafysisch of existentialistisch te duiden, maar Morandi weigerde altijd uitsluitsel te geven over zijn bedoelingen. Dat beviel me erg. Daar komt bij dat hij anders was dan veel van zijn tijdgenoten, mensen als Picasso. Grote persoonlijkheden, omringd door grote persoonlijke drama’s. Morandi was een heel ingetogen iemand. Hij heeft het grootste deel van zijn leven met zijn zus in een appartement in Bologna gewoond, waar hij in zijn slaapkamer schilderde. En toch produceerde hij daar, onzichtbaar en wel, doeken die ons nog steeds fascineren.’
Tegenover die ‘focus op het werk’ staat in haar boek Peter Caldicutt, die met verve de rol van kunstenaar-als-pittoreske- beroemdheid speelt. Tot hij tijdens een klauterpartij met zijn been bekneld komt te zitten tussen de rotsen, letterlijk gevangen in het Noord- Engelse landschap dat hij schildert, en in een ‘dark night of the soul’ zijn zonden overdenkt.
‘Het was heerlijk om over hem te schrijven,’ glundert Hall. ‘He’s such a baffoon! Hij kleedt zich expres excentriek, in kilts en maffe blouses en hangt een soort schilderende Ernest Hemingway uit. Maar stiekem lijkt hij ook het meest op mij. Hij zeurt er bijvoorbeeld over dat hij niet in Londen woont en niet bij de artistieke incrowd hoort. Ik ben zelf een Northener, en vond het best leuk om via hem te roepen: hallo, er zijn elders ook kunstenaars die best goed werk leveren!’
Ook herkenbaar: de meewarige blikken van aardse dorpsgenoten bij zo’n artistiekerig type. ‘Als je schrijft, begrijpen mensen ook niet altijd precies wat je dan doet zo’n hele dag…’ Tenslotte is er nog Annette, een meisje dat in een dorpje in Umbrië langzaam blind werd en nu als bloemschikster werkt.
‘Dat deel lijkt het meest op een folk tale,’ aldus de schrijfster. ‘Vrij simpel verteld, en met archetypische sprookjeselementen erin. Het jonge, onschuldige meisje. De moeder, a fairly nasty character, die weigert haar de wereld in te laten trekken, en daar misschien nog wel gelijk in heeft ook. En ondertussen gelooft Annette dat er een gevaarlijk “Beest” uit een middeleeuws schilderij in de plaatselijke kerk is gestapt, dat haar achtervolgt!’

Thematische verbanden
Aanvankelijk lijken de vier geschiedenissen, die elkaar in korte hoofdstukken afwisselen, los van elkaar te staan. Maar langzaam beginnen er verbanden zichtbaar te worden. Praktische (Susan blijkt Peters dochter; Peter correspondeerde ooit, als academiestudent, met Giorgio, die op zijn beurt weer tekenles gaf aan de jonge Annette), maar vooral ook thematische verbanden. Zo hebben zowel Peter als Giorgio ooit een geliefde verraden, de laatste in de Tweede Wereldoorlog, blind voor de gevaren van het fascisme. En waar seks voor Annette een bedreigende kracht is, verpersoonlijkt door dat figuur van het ‘Beest’, biedt het Susan, als ze een verhouding begint met de man van een collega, een bezoedeld soort bevrijding.
Het verweven van de verhaallijnen, die ze eerst onafhankelijk van elkaar schreef, was een ‘kolossale daad van macromanagement’.
‘Ik maakte een groot schema van alles wat er gaande was, schoof met hoofdstukken, liet mensen in elkaars leven opduiken, zorgde voor echo’s en spiegelingen…’ Ze zucht.
I’m never doing it again, let me tell you. Maar hopelijk heeft het feit dat die vier personages met elkaar praten of gespreken voeren over dezelfde dingen, over de grenzen van de tijd en de verschillende verhalen heen het effect van een koor.’
Dat Portret van een dode man inderdaad zo werkt, zegt veel over haar talent en technische beheersing. Maar ze vergt ondertussen wel behoorlijk wat van de lezer, die al haar ingewikkelde sprongen in ruimte en tijd moet volgen zonder een dwingende overkoepelende plot als houvast.
‘Ik ben zelf ook een lezer,’ zegt ze daarover, ‘en ik vind het heerlijk om te worden uitgedaagd. Bovendien begrijp ik niet waarom op het moment, zeker in Engeland, plot zo allesoverheersend is. Alsof dat het grootste geschenk is dat je een lezer kunt geven: een lekker spannend verhaal. Ik kan er ook van genieten als een schrijver een goed oor heeft voor de taal, als iets klínkt op papier, alsof je naar een goed stuk muziek luistert. En als een bepaald idee in een verhaal aan de orde komt, hoop ik dat dat mensen aan het denken zet. Dat ik een echte band met ze krijg, omdat zij ook nadenken over de dood en de liefde, zodat we elkaar halverwege ontmoeten en als het ware hand in hand door het boek kunnen lopen.’
Het is een uitnodiging die het aannemen waard is.