David Pefko (1983) schreef zijn debuutroman Levi Andreas in Griekenland, nadat hij van school was gestuurd en kerstballen had ingepakt voor V&D: ‘Ik ben opgevoed met het idee dat je moet doen wat je wilt.’

Op Eerste Kerstdag werd David Pefko 26. Vlak daarvoor verscheen zijn debuutroman Levi Andreas, waarin de eenzame Rosa op zoek gaat naar de raadselachtige Levi. Rosa heeft psychologie gestudeerd, maar strijkt al jaren overhemden voor een Amsterdamse stomerij. Haar moeder pleegde zelfmoord door een fles gootsteenontstopper leeg te drinken, haar vader slijt zijn stille dagen in verdriet. Levi Andreas is een kleine oplichter wiens leven van leugens aan elkaar hangt. Alleen zijn naaste familie weet wie hij werkelijk is. Levi laat zijn overhemden strijken door de stomerij waar Rosa werkt. Als Rosa op een dag bij toeval een raadselachtig briefje van Levi vindt, raakt ze door hem geïntrigeerd. Ze stopt een briefje voor hem in de mouw van zijn overhemd en dat is het begin van een wonderlijke correspondentie tussen twee dolende zielen die eindigt in een reis naar het einde van de wereld. Levi Andreas is een vol boek. Er wordt een moord gepleegd, een reis gemaakt en intussen wordt er terug geblikt op twee levens vol tragikomische gebeurtenissen. Rosa en Levi torsen beiden de last van een ontwrichte familie. Een deel van de roman is in brieven gesteld, hetgeen Volkskrant-recensente Daniëlle Serdijn deed veronderstellen dat Pefko ‘een statement’ tegen ‘moderne communicatieapparatuur’ wilde maken.
We spreken David Pefko (baard, bordeelsluipers en deftige dictie) op de ochtend dat de recensie in de krant staat en informeren meteen maar of hij inderdaad zo’n statement heeft willen maken. ‘Nee een statement absoluut niet. Ik zit zelf ook op Facebook en Twitter, maar tegelijkertijd houd ik van de echte brief, die op papier.’

Rolodex
Als jongetje van twaalf wilde hij schrijver worden. ‘Ik speelde schrijver. Ik was geobsedeerd door papierwinkels. Daar kocht ik dan een Rolodex, zonder dat ik iemand had om erin te zetten, alleen omdat ik het een mooi ding vond. Ik schreef wel eens verhalen en soms begon ik aan een boek en na tachtig pagina’s liet ik het liggen. Omdat ik te lui was om verder te gaan, of omdat ik het toch niet zo goed vond.’
Van het Amsterdamse Montessori Lyceum werd hij voortijdig verwijderd. ‘Ik ben vriendelijk verzocht daar te vertrekken omdat ik er niets deed. Het enige wat ik deed was een boek lezen in de klas. Ik hield jarenlang mijn jas aan tijdens de les. Dat heeft niemand ooit gezien, tot ik een nieuwe leraar aardrijkskunde kreeg die het nodig vond om met mij te praten. Hij vond dat ik maar eens moest gaan werken, dan zou ik wel gauw terugkomen. Toen ben ik weggegaan en nooit meer teruggekomen. Ik voelde me bevrijd. De middelbare school vond ik echt verschrikkelijk, de basisschool trouwens ook. Ik kon absoluut niets met leeftijdgenoten. Ik werd er bang en ziek van. Het laatste jaar op school ben ik er denk ik hooguit twintig procent van de tijd geweest. Mijn ouders wisten dat niet. Of misschien ook wel, maar ze hebben er niks aan gedaan. Ze vonden het niet erg. Toen ik ging werken, vonden ze dat geen probleem. Ik ben opgevoed met het idee dat je moet doen wat je wilt doen.’
Pefko ging werken. Rare baantjes. Een zomer lang pakte hij kerstballen in voor V&D. ‘In een enorme hal stond ik kerstballen op volgorde in doosjes te leggen. Toen ik daaraan begon, werd ik heel somber. Ik dacht: wat ik doe, heeft geen enkele zin. Ik stelde me voor hoe die kerstballen straks bij mensen thuis in de boom zouden hangen. Ik zou een briefje in een van die doosjes kunnen stoppen met de vraag: bent u nu gelukkig? Dat heb ik nooit gedaan, maar zo kwam ik uiteindelijk wel terecht bij die overhemden in mijn boek. Een stomerij waar je broeken en overhemden en jurken wast en strijkt, terwijl je nooit weet welk gezicht daarbij hoort. Dat vond ik een heel mooi en eenzaam gegeven. En ik laat Rosa wel een briefje in die mouw stoppen.’
Pefko voelde zich steeds minder thuis in Amsterdam. Hij wilde weg. ‘Mijn vader is een Griek en woonde al jaren weer in Griekenland. Toen ik de kans kreeg daar te gaan wonen, heb ik dat meteen gedaan.’

Grunberg
In Athene schreef hij zijn roman, in vijf maanden tijd. Het kostte hem weinig moeite. Hij schreef gewoon door, elke dag een paar uur. Niets veranderd, niets teruggelezen. Pas toen uitgeverij Van Oorschot hem een contract aanbood, heeft hij een paar dingen aangepast en hier en daar wat geschrapt.
Aan zijn tweede roman begon hij vrijwel meteen nadat hij de eerste voltooid had, maar eenmaal terug in Amsterdam ging het schrijven moeizamer dan in Griekenland. Hij is nog aan het bekomen van het feit dat zijn boek nu echt in de boekhandel ligt. ‘Dat vond ik een heel angstig idee. Al die mensen die ineens een mening over je hebben. Arie Storm heeft mijn boek in Het Parool volkomen afgekraakt. Hij noemt me een Grunbergkloon die ook nog eens schaamteloos te werk gaat. Dat vond ik erg, want het is heel persoonlijk, het is namelijk mijn boek. Ik leg veel op straat en dat is best eng. Natuurlijk heb ik Grunberg gelezen, hoewel lang niet alles. Wat we gemeen hebben is dat we beiden in Amsterdam-Zuid zijn opgegroeid, in een zelfde soort ontwrichte familie. Mijn broertje zei naar aanleiding van die recensie: “Dat is belachelijk, je beschrijft niet alleen jouw leven, maar ook mijn leven. Dan mag zo’n Arie Storm toch niet zeggen dat je schaamteloos te werk gaat?”
Grunberg is niet de enige die in zo’n familie is opgegroeid en ook niet de enige die over een Joods milieu mag schrijven. Ik heb een gekke familie, vol manisch-depressievelingen. Een moeder die altijd in de war is en een vader die ook altijd in de war is, ooms, tantes, allemaal in de war. Ik denk dat ik heel snel oud ben geworden in die familie. Op mijn twaalfde stond ik al te koken en af te wassen, liet ik de honden uit en deed ik de boodschappen. Ik had het gevoel dat ik mijn familie moest redden omdat ze dat zelf niet konden. In het boek zitten wel autobiografische elementen. Bijvoorbeeld de grootmoeder die asbakken steelt. Dat doet mijn grootmoeder ook, dat is precies zo gebeurd. Maar ik heb geen autobiografisch boek willen schrijven. Dat zou te persoonlijk zijn en dat is voor mijn moeder ook niet leuk.’

Fragment uit Levi Andreas
Voor mijn grootmoeder maakte het niet uit wat voor model het was. Elke asbak die ze tegenkwam verdween in haar handtas en werd thuis keurig afgewassen, gepoetst en weggezet in haar Drentse kabinet. Eén keer is ze op heterdaad betrapt. Dat was bij McDonald’s. Er zijn ergere plekken om betrapt te worden. Ze hield zich redelijk staande toen een persoon van de schoonmaakploeg haar vroeg de asbak uit haar tas te halen en weer netjes neer te zetten waar hij stond. Mokkend liep ze de McDonald’s uit. Buiten zei ze: ‘Dat was een heel mooi model, een roestvrijstalen, die zou zo mooi gestaan hebben naast mijn suikerstelletje van Alessi, ze zouden het helemaal niet gemist hebben!’