Julia Blackburn werd door haar artistieke maar egocentrische ouders ernstig verwaarloosd. Dat leidde tot een ongeëvenaard egodocument waarin ze haar jeugd eerder als klucht beschouwt dan als tragedie.

Wie eind jaren vijftig, begin jaren zestig opgroeide in een benepen, burgerlijk milieu kijkt vaak met enige afgunst naar die enkeling die gezegend was met artistieke, vrijgevochten ouders. Julia Blackburn (1948) was zo’n geluksvogel. Haar vader was dichter, haar moeder schilderde. Ze leefden een wild leven waarin alle bohémienclichés samenkomen: experimenteren met drugs, eindeloze zomers op Canarische eilanden, hoogoplopende ruzies met andere kunstenaars en jarenlange sessies bij de psychiater. Maar vooral veel, heel veel drank en seks.
In Wij drieën reconstrueert Julia Blackburn een jeugd die zo krankzinnig is dat ze er onmogelijk een roman over had kunnen schrijven. ‘Niemand had het geloofd,’ zegt ze in uitstekend Nederlands, dat ze leerde dankzij twee Nederlandse echtgenoten.
Ze is in Amsterdam om te praten over haar boek, dat door vrijwel elke recensent de hemel werd ingeprezen. Dat treft, want ‘ik houd meer van lof van dan kritiek’.

Familiekroniek
Blackburn, die behalve twee romans een aantal biografieën schreef, over uiteenlopende figuren als Billie Holiday, Charles Waterton en Goya, kon voor haar familiekroniek putten uit een ware schat aan materiaal. Niet alleen hield ze zelf jarenlang een dagboek bij, ook haar beide ouders lieten stapels dagboeken, notities en brieven na over deze turbulente periode uit hun leven. Deze Thomas en Rosalie leren we kennen als even fascinerende als angstaanjagende figuren. Thomas, die, zittend op de wc-bril zijn achtjarige dochter gedichten van Yeats en monologen uit Othello leerde opzeggen terwijl zij in bad lag. Maar die haar ook op de tafel van tante Molly zette tijdens een feestje, waar ze voor een verrukt gehoor een scabreus gedicht declameerde: God bless that Jewish woman Queen Jezebel, the bitch! She plucked the clothes from her shoulder bones Down to her spent tits.
Diezelfde vader kon, onder het slaken van Vikingachtige strijdkreten, haar moeder te lijf gaan met een mes als hij weer eens stomdronken en doorgedraaid van de pillen middenin de nacht thuiskwam. Soms gebruikte haar moeder Julia als schild, soms renden ze in hun nachtpon over straat om zich bij de buren te verstoppen. Na jarenlange gewelddadige ruzies scheidden Thomas en Rosalie uiteindelijk toen Julia dertien was, maar daarmee werd niet bepaald een rustiger fase ingeluid.
Nachtenlang werd er gefeest. Rosalie, altijd al geobsedeerd door seks, ontpopte zich na haar scheiding tot een regelrechte nymfomane. Ze begon kostgangers in huis te nemen, met de bedoeling hen zo snel mogelijk in bed te krijgen. Dat kostte doorgaans weinig moeite. Julia beschouwde ze vanaf het moment waarop die, elf jaar oud, borstjes kreeg, als een serieuze concurrente, en niet zonder reden, want veel mannen toonden onomwonden hun belangstelling.
‘Mijn ouders kwamen uit hele stijve, respectabele families waartegen ze in hun jeugd rebelleerden. Toen werd het oorlog. Na de bevrijding, in de jaren vijftig, wilden ze hun jeugd opnieuw ontdekken. Je kunt het nu nauwelijks geloven, maar toen ik twaalf was, kwam ik een kamer binnen waar een feest aan de gang was en waar iedereen zei: “O, wat heeft die een mooie tieten! Kom eens even hier!” Mijn vader was godzijdank niet zo, die vond Lolita zelfs een smerig boek, maar mijn moeder en haar vrienden wilden allemaal een stuk van die taart van vrijheid. Bovendien waren het de eerste jaren van de pil. Als iemand in die tijd vroeg of je met hem naar bed wilde en je zei nee, dan was je frigide. Het idee van vrijheid voor jonge vrouwen was toen dat ze seksueel beschikbaar waren en verder niks. Pas later is dat dankzij de vrouwenbeweging veranderd. Maar in de vroege jaren zestig had je als meisje nog geen stem. Die context is wel belangrijk voor het boek.’
Dat boek is niet alleen zeldzaam prachtig geschreven, het is ook buitengewoon openhartig. Haar eerste seksuele ervaringen, haar verwarring en weerzin als haar moeder voor de zoveelste keer begint over orgasmes, lesbische seks, dildo‘s en masturbatie. De eenzaamheid, de angst, het onvermogen te praten over haar vaders die het zo druk met zichzelf hadden dat ze hun dochter volledig aan haar lot overlieten, de therapeuten die in slaap vielen of haar trachtten te verleiden als ze toch haar hart luchtte, de zelfmoord van de minnaar die ze uiteindelijk van haar moeder inpikte; ze beschrijft het zo luchtig alsof het een klucht betreft in plaats van een tragedie.

Wilde bende
‘In al mijn boeken heb ik stukjes uit mijn verleden gebruikt, alleen heb ik nooit het hele verhaal verteld. Mijn vorige boek ging over Billie Holiday. Ik had geen idee hoe ik als witte Engelse kon schrijven over een zwarte jazzzangeres. Daarom begon ik in het eerste hoofdstuk te vertellen over een feest bij mijn moeder toen ik veertien was. Een feest met twee strippers, waaronder een homo. Een compleet wilde bende. Daar hoorde ik voor het eerst Billie Holiday. Toen ik erover schreef, merkte ik dat ik het komisch vond en besefte ik dat ik voldoende afstand had. Ik wist dat ik op een zeker moment over mijn ouders zou schrijven, maar pas toen mijn moeder dood was, was de tijd rijp. Het is veertig jaar geleden. Ik kijk inmiddels als een buitenstaander naar het verhaal. Als mensen nadat ze het boek gelezen hebben, denken dat ze nu alles over me weten, zeg ik: nee, je weet alles van me tot mijn 21ste.’
Tot die tijd gebeurden er dingen die een ander mens in z’n hele leven nooit zal meemaken. Niet alleen werd Julia ernstig verwaarloosd, ze voelde zich ook verantwoordelijk voor de zelfmoord van Geoffrey, een van de minnaars van haar moeder met wie ze uiteindelijk zelf een relatie begon die enkele jaren zou duren. Pas dertig jaar later, op haar sterfbed, zou Rosalie haar de dood van Geoffrey vergeven.
Ondanks dit emotionele slagveld kwam Blackburn ogenschijnlijk ongeschonden uit de strijd.
‘Vanaf mijn 22ste heb ik langzaam mijn eigen weg gevonden. Die weg was gecompliceerd en financieel onzeker, maar het was wel mijn eigen weg. Ik heb geen zelfmoordpoging ondernomen en geen zenuwinzinkingen gehad, dus wat is het probleem? Misschien hou ik mezelf voor de gek, maar wat telt is uiteindelijk hoe je omgaat met wat je gegeven is. Dat geldt ook voor iemand met een sterk religieuze achtergrond, of iemand die ernstig getraumatiseerd is. De een komt er overheen, de ander niet.’
Het boek is niet bedoeld als afrekening, van het woord alleen al schrikt Blackburn. Toch reageerden recensenten zeer uiteenlopend op het onbarmhartige portret dat ze schetst van Thomas en vooral Rosalie. Margaret Drabble noemde het ‘een hommage aan twee fantastische ouders’, terwijl Diana Athill zei dat ze die moeder het liefst zou doodschieten als ze haar tegenkwam.
‘Toen ik dat hoorde, dacht ik: nee, dat is mijn moeder! Ze was misschien geen goeie moeder, maar ze was wel een goed mens.’
Met veel compassie schrijft Blackburn over het sterfbed van Rosalie, die, als ze in de tachtig is, leukemie krijgt en weet dat ze doodgaat. Pas dan slagen moeder en dochter erin alle haat en wrok uit de weg te ruimen.
‘Ik had dit boek nooit kunnen schrijven zonder die maand waarin ze op sterven lag, die hadden we nodig om samen te praten. Tot dan toe was er iets geblokkeerd. Het klinkt vreemd, maar we hadden echt een hele leuke tijd. Het was een enorm geschenk om haar te helpen sterven, om daarbij te zijn. Ze was heel moedig. Dat is ze altijd geweest in haar leven en dat was ze ook in haar sterven. Ze zag het als een nieuw avontuur. Als we die vier weken samen niet hadden gehad, was ik in mijn hoofd tegen haar blijven praten. Nu denk ik op een heel prettige manier aan haar. Als iemand sorry zegt voor iets is dat genoeg. Dan moet je niet langer achterom kijken. Wat kun je nog meer verlangen? Dat iemand nog een keer sorry zegt? Ergens aan het eind van King Lear staat: when thou dost ask me blessing, I’ll kneel down and ask of thee forgiveness. Zo ging het bij ons ook. Ik vroeg haar zegen, zij vroeg mij vergeving. We both got it.