Van Nobelprijswinnaar Saul Bellow (1915-2005) verschijnen binnenkort fraaie Nederlandse heruitgaven van drie van zijn grootste romans.

Het gebeurde in 1948 en, gek genoeg, in de straten van Parijs. Saul Bellow had twee tamelijk sobere romans op zijn naam staan, 'Dangling Man' (1944) en 'The Victim' (1947), en mocht met een Guggenheim Fellowship op zak in de Franse hoofdstad nadenken over zijn literaire toekomst, toen het idee hem trof als een bliksemschicht. Ineens dacht hij aan Chucky, een jeugdvriend uit de stad waar hij opgroeide, die kon praten als de beste en altijd wel op vrolijke toon meldde dat hij een geweldig plan had. Hoe, vroeg hij zich af, zou een roman klinken als Chuck 'm vertelde? Later zou Bellow zeggen dat het boek waarvoor hij zijn eerste van drie National Book Awards ontving en dat hem op de kaart zette als een van de belangrijkste Amerikaanse auteurs van zijn generatie, 'The Adventures of Augie March' (1953), daarna zomaar uit de lucht kwam vallen. Het enige dat ik hoefde te doen was er met emmers bij staan om het op te vangen.
Wat hij ving werd een moderne klassieker. Het swingende verhaal van een megalomane vrijbuiter die met zijn twee broers, zijn moeder en zijn tirannieke oma straatarm opgroeit in de schaduw van de Depressie. Die vanuit het benauwde Joodse getto de wereld in trekt op zoek naar een greintje mazzel, een lot dat goed genoeg is. Een woeste wervelwind van een plot heeft het, met baantjes als bezorger van rouwkransen en arendtemmer, uitstapjes in het bed van een beroemde filmster en de kruimeldieverij, en decors – Michigan, Mexico, Rome en Parijs – die sneller wisselen dan er deuren dichtslaan in het Theater van de Lach.

Onweerstaanbaar
Maar veel van dit onstuitbare, overvolle epos wordt waarschijnlijk samengevat in die beroemde eerste alinea: "Ik ben Amerikaan, geboren in Chicago – Chicago, die sombere stad –enik pak het leven aan zoals ik het mezelf heb geleerd, met de vrije slag, en ik zal verslag doen op mijn eigen manier: wie het eerst klopt, wordt het eerste binnengelaten; soms een onschuldige klop, soms een harde klap. Maar iemand karakter is zijn lot, zegt Heraclitus, en uiteindelijk is de aard van het kloppen met geen mogelijkheid te verhullen door de deur te capitonneren of met behulp van handschoenen over de knokkels." Hier lees je voor het eerst die typerende, Bellowiaanse mix van gestileerde straattaal, bravoure en eruditie die zijn personages zo onweerstaanbaar maakt. Dat hij zich niet aan de wetten en regeltjes van een netjes opgebouwde Bildungsroman gaat houden, is ook meteen duidelijk. En in de eerste zin plant de schrijver bovendien met een groots gebaar zijn literaire vlag in wat zíjn territorium zou worden. Want hij mocht danop 10 juni 1915 als Solomon Bellovs geboren zijn in Lachine, Quebec – een zoon van Joods-Russische immigranten – en pas op zijn negende terecht zijn gekomen in Humboldt Park, die sombere stad beschreef hij vanaf dat eureka-moment in Parijs als geen ander. "Uiteindelijk," schreef The New York Times op 6 april 2005, de dag na zijn overlijden, "werd Chicago voor hem wat Londen was voor Dickens en Dublin voor Joyce – het centrum van zowel zijn leven als zijn werk, en niet alleen maar als plek of als achtergrond maar bijna als een personage op zich." Kortom: Saul Bellow werd dé stadsromancier. De man die de winderige "ongelooflijke, vitale, zondige, fascinerende grote" stad tot een van de meest vooraanstaande in de Amerikaanse literatuur maakte.

Ontluisterend
Iets om trots op te zijn, zou je zeggen. Maar toch verscheen in oktober 2007 dat tamelijk ontluisterende bericht in de Chicago Tribune. Een collega van Bellow aan de plaatselijke universiteit had een verzoek ingediend bij de burgermeester om iets te doen om het literaire icoon postuum te eren: een straat naar hem vernoemen, of desnoods een school. Maar de dienstdoende wethoudster was onverbiddelijk: dat straatnaambordje kwam er niet. Want, schreef ze, ze had "opmerkingen van de schrijver gehoord die ze als racistisch beschouwde." In Chicago, merkten de verslaggevers fijntjes op, is wél een straat vernoemd naar Italo Balbo, een gevechtspiloot die in de jaren dertig een van de politiek leiders van de Italiaanse fascisten was...
Tja. Misschien had de Nobelprijswinnaar van 1976 zelf wel kunnen lachen om zoveel politiek correct onbenul. Maar toch is het fijn dat hij, althans in Nederland, binnenkort wel een eerbetoon krijgt met fraaie heruitgaven van drie van zijn grootste romans: 'De avonturen van Augie March', 'Herzog '(1964) en 'De decaan en diens december'(1982). Een standbeeld is het niet, wel een genoegen. Om in Bellows onbetwiste magnum opus (weer) te verdwalen in het gekwetste en wanhopig overuren draaiende brein van Moses Herzog, bijvoorbeeld. Je te ergeren aan zijn narcistische zelfbespiegelingen en zijn tobberige passiviteit. Met hem mee te voelen om hoe hij werd bedrogen door die superieure, ijskonijnige echtgenote Madeleine, die hem meesleurde naar de landelijke uithoeken van Bershire om het daar aan te leggen met "huisvriend" Gersbach. En vooral te genieten van die manische, krankzinnige en briljante brieven die hij in zijn crisisstaat schrijft aan iedereen aan iedereen van zijn ex-vrouw tot Nietzsche en van Eisenhower en Heidegger tot God zelve.

Philip Roth
En als chique extraatje opent de uitgave van 'Herzog' ook nog met een lang essay van Philip Roth, die Bellows complete oeuvre herlas. Het levert een intelligent en bevlogen stuk op. Vol zinnen die extatisch tot hele alinea's uitgroeien. Scherpe observaties over dingen als hoe Joodse immigrantenzonen als Irving Berlin, George Gerschwin én Saul Bellow Amerika omarmden en opeisten als onderwerp en inspiratiebron. En, helemaal aan het eind, een perfecte analyse van, jawel, de relatie tussen Bellow en zijn Chicago. Hoe hij zich misschien inwendig verzet heeft tegen een rol als stadsromancier, en het mede daarom tien jaar duurde voor hij de stad na Augie March in 'Herzog' "weer uitvoerig te lijf ging". Hoe zijn "Chicago-visie" hem daarna in zijn greep hield, "vooral als de stad, zoals in 'Humboldts nalatenschap'(1975), een contrast van komisch verhelderende dimensies biedt tussen 'het open leven, dat elementair is, voor iedereen makkelijk te snappen en karakteristiek voor deze stad' en de bespiegelende instelling van de gepreoccupeerde held". En hoe die komische, vaak licht nostalgische blik in 1982 in 'De decaan en zijn december' definitief omsloeg.

Corruptie en racisme
In die roman bezoekt decaan Albert Corde, die terwijl hij wordt beschuldigd van corruptie en racisme vanwege betrokkenheid bij een rechtszaak tegen twee zwarte studenten, het Boekarest van zijn stervende schoonmoeder en trekt bittere parallellen tussen de communistische dictatuur en zijn thuisstad. "De stemming versombert," schrijft Roth "de ontaardheid wordt dieper, en onder de druk van hevige rassenrellen wordt Chicago, Illinois demonisch." Sterker: "Het hele boek draait erom dat deze enorme stad Bellow niet meer toebehoort. Ook Augie en Herzog horen er niet meer thuis." Het is een constatering waarin je de echo hoort van wat de schrijver zelf in 1990 zei in een interview. Misschien wel de uitspraken waar die pennenlikster in het gemeentehuis van Chicago zeventien herfsten later op doelde: "Van het Amerika dat ik beschreven heb in Augie March is niets meer over. In de jaren '30 was Chicago een bruisende verzameling van verschillende immigrantengemeenschappen. Iedereen wilde zo snel mogelijk Amerikaan worden. Tegenwoordig gaat het de minderheden er juist om eigen gemeenschapjes te vormen. Overal is een zelfgekozen segregatie gaande: iedere bevolkingsgroep heeft haar eigen wijken, haar eigen winkels, haar eigen televisiestations. Men probeert zich juist aan de Amerikaanse manier van leven te onttrekken."
"Wat moet hij in Chicago?" besluit Philip Roth zijn essay namens hem. "Deze lijdende Chicago'er weet het niet meer. Bellow wordt verbannen."

Saul Bellow: De avonturen van Augie March, Herzog en De decaan en diens december (oorspr.: The Adventures of Augie March, vertaling Sjaak Commandeur, Anneke Huiseling en Rien Verhoef; Herzog, vertaling Micha de Vreede; The Dean's December, vertaling Sjaak Commandeur en Rien Verhoef. Uitgever De Bezige Bij)