In zijn boek 'Iedereen is muzikaal' geeft Henkjan Honing een overzicht van wat er de afgelopen jaren is ontdekt in de studie van het luisteren naar muziek.

‘Vroeger bij ons thuis draaide alles om muziek. Het hele huis stond vol instrumenten. Meer nog dan spelen, had ik er lol in allerlei experimentjes te bedenken om het ongrijpbare van muziek te vangen. Hoe komt het dat iets groovy klinkt? Of rafelig? Hoe luisteren we nu precies naar muziek? Om dat te onderzoeken moet je onderscheid maken tussen muziek en muzikaliteit. Muziek kan volgens mij alles zijn wat de luisteraar muziek vindt, sterk cultureel bepaald dus. Maar muzikaliteit is een talent dat we allemaal delen, waar ter wereld we ook wonen. Vanaf de eerste dag van ons leven hebben we de instrumenten paraat om naar muziek te luisteren, en ermee te “spelen”. Want het is de luisteraar die de muziek maakt, met zijn waarneming, geheugen, aandacht, verwachtingen en herinneringen. Zonder luisteraar geen muziek. In mijn boek plaats ik daarom de luisteraar op het podium, de uitvoerder en componist verwijs ik even naar de artiestenfoyer.’
Aan het woord is hoogleraar Muziekcognitie Henkjan Honing. In helder Nederlands, zonder ingewikkelde notenvoorbeelden, neurologische formules of plaatjes van hersenscans – maar wetenschappelijk wel degelijk goed onderbouwd – geeft Honing in zijn boek Iedereen is muzikaal een overzicht van wat er de afgelopen vijf jaar is ontdekt in de studie van het luisteren naar muziek en welke vragen nog open liggen. Het charmante van zijn uiteenzettingen is dat je er als lezer- luisteraar steeds actief bij betrokken bent. Aan het boek is namelijk een website gekoppeld – www.iedereenismuzikaal.nl – waar je aan de hand van luistervoorbeelden en filmpjes kunt meedoen aan de in het boek beschreven experimenten en kunt meemaken hoe een en ander tot nieuwe inzichten en nieuwe vragen leidt.

Luide rust
Neem absoluut gehoor. ‘Dat wordt door de meeste mensen gezien als een bijzondere gave, maar is doodnormaal,’ stelt Honing. ‘Luister op de website maar naar de twee versies van de begintune van ER, eentje klinkt op de juiste toonhoogte, de andere is getransponeerd. Als je een absoluut gehoor hebt, moet je de originele tune er zo uithalen. Zo’n zeventig procent van de luisteraars kan dat. Absoluut gehoor hebben we vrijwel allemaal, het is aangeboren. Maar is het een vorm van muzikaliteit? Testjes bij dieren wijzen uit dat ook zij een absoluut gehoor hebben. Tegelijkertijd hebben we nog geen enkel bewijs dat dieren muzikaal zijn. Het heeft er dan ook alle schijn van dat absoluut gehoor niets met muzikaliteit te maken heeft. Relatief gehoor, het horen van de relatieve afstanden tussen tonen, het herkennen van een melodie aan zijn contour, onafhankelijk van de toonsoort waarin ze staat, dat is pas bijzonder! Het is een essentiële voorwaarde bij het luisteren naar muziek, die mensen is aangeboren en dieren hoogstwaarschijnlijk niet. Het vermogen tot relatief horen overklast al in de eerste maanden van je leven de absolute herkenning van geluiden. Dat geeft wel aan hoe belangrijk muziek voor ons is.
Er is op het muziekvlak meer dat mensen onderscheidt van dieren. Zoals maatgevoel, het talent om regelmaat te horen in geluid, de puls in een ritme te ontwaren. ‘Metingen in de hersenactiviteit van pasgeboren baby’s wijzen uit dat ook dit is aangeboren,’ stelt Honing. ‘We lieten ze naar een rockritme luisteren waarin een beat werd weggelaten op een plek waar je hem wel, op basis van je maatgevoel, verwacht. De frustratie in de verwachting was duidelijk meetbaar, terwijl er geen enkele reactie kwam als op een andere, minder belangrijke plek in het ritme iets niet klonk. Om in een ritme een opvallende stilte te kunnen onderscheiden van een niet opvallende, een “luide” rust van een “triviale” rust, moet je er iets op projecteren: je maatgevoel.’

Rare maatsoorten
Een andere verrassende uitkomst die Honing in zijn boek beschrijft is dat je geen expert hoeft te zijn om te horen wat er zich in een stuk muziek afspeelt. ‘Sterker nog: een expert in bijvoorbeeld jazz hoort minder in een klassiek werk dan de leek die veel naar klassieke muziek geluisterd heeft. En als je ze muziek laat horen waar ze beiden even vaak naar luisteren, dan scoren de leek en de specialist even hoog.’
Muzikaliteit wordt natuurlijk pas spannend als je er iets mee doet, als het een functie en een betekenis krijgt. ‘Wat er in nature voorhanden is, verdwijnt gedeeltelijk onder invloed van nurture, de cultuurspecifi eke specialisatie van onze aangeboren talenten’, weet Honing. ‘Met zes maanden blijkt bijvoorbeeld een westerse baby prima in staat nuances te horen in Balkanmuziek, maar later weet hij zich geen raad meer met die “vreemde” muziek vol rare maatsoorten, omdat hij gewend is geraakt aan de vierkwartsmaat uit de westerse muziek. Soortgelijke effecten zie je bij taal. Kinderen beginnen met dezelfde aanleg, waar ter wereld ze ook geboren zijn. Zo kunnen Japanse kinderen op heel jonge leeftijd gemakkelijk de klank van de r en de l van elkaar onderscheiden, later lukt ze dat niet meer.’
Dat wij allemaal muzikaal ter wereld komen roept meteen de vraag op of muziek er evolutionair toe doet. Honing denkt niet dat muzikaliteit het resultaat is van natuurlijke selectie: ‘Ze lijkt me eerder te zijn voortgekomen uit een al bestaande eigenschap waarvoor we een nieuw doel vonden. Zoals veren voor vogels oorspronkelijk dienden voor warmte-isolatie, maar later, via het stadium van de glijvlucht, een effectieve vorm bleken van voortbewegen. Ik denk dat het met muzikaliteit net zo is gegaan, dat we er pas in tweede instantie biologisch voor werden uitgerust, nadat muziek voordelen bleek op te leveren, zoals sociale binding en emotionele communicatie tussen moeder en kind. Maar probeer dat maar eens te bewijzen! Er is nog veel te onderzoeken in de jonge wetenschap van het luisteren naar muziek. Laten we daarbij vooral niet vergeten dat het bij muziek ook draait om de lol die je ermee kunt beleven.’