Op de dag dat dichter/schrijver Johnny van Doorn 65 jaar zou zijn geworden verschijnt zijn biografie 'Oorlog en pap', geschreven door Nico Keuning. Met de biograaf bezoeken we Bergen aan Zee, waar Van Doorn ooit inspiratie vond.

Daar was het, wijst biograaf Nico Keuning, op die bovenetage brachten Johnny en Yvonne van Doorn in februari 1969 een korte vakantie door. We staan voor een simpel huurhuisje dat vlak achter het strand aan de winderige Zeilerboulevard in Bergen aan Zee ligt. Een bord in de voortuin vermeldt: Haus Dodo – te huur, zu vermieten. In de tijd dat dichter/ schrijver Johnny van Doorn (1944-1991) hier kortstondig bivakkeerde was hij als Johnny the Selfkicker bekend en berucht door zijn schandaal verwekkende optredens, o.a. op de dichtersmanifestatie Poëzie in Carré (1966). Als de Selfkicker, of in de gedaante van The Electric Goebbels of Professor Eitje werd hij een van de eerste performance poets in Nederland. Explosieve geluidspoëzie met brullen, schreeuwen, fluisteren en repeterende teksten zoals in 'Komtocheensklaarklootzak' en 'I’m sitting in the Cosmos'.
Tot Johnny – eind jaren zestig – een andere weg insloeg. Hij bracht meer verhalende elementen in zijn met ‘orgelende’ stem uitgesproken voordrachten (waarin het brallen van acteur Ko van Dijk en de geëxalteerde spraak van dichter A. Roland Holst zijn te herkennen) en ging zich daarnaast toeleggen op het schrijven van korte verhalen. Keuning: ‘Nadat hij was geïmplodeerd, zoals hij het zelf noemde, maakte hij een ontwikkeling door van barokke vertelkunstenaar naar schrijver van ingehouden, Nesciaans proza.’ Maar het een kan niet zonder het andere. Kenmerkend voor Johnny’s proza is de wisselwerking tussen het verbale en het geschrevene. Door een verhaal steeds weer voor publiek (op voordrachtavonden en in de jaren 70 en 80 met grote regelmaat voor de vpro-radio) te vertellen werd het voortdurend aangescherpt. Keuning: ‘Vertellen ging hem zo makkelijk af, terwijl het schrijven veel meer een worsteling was. Hij wilde de techniek van het prozaschrijven onder de knie krijgen, in een stijl die hem aansprak. Nescio was een voorbeeld, en conform de tijdgeest gold de “kunst van het weglaten”. Sober, kaal woordgebruik, bijna diametraal verschillend van zijn vertelkunst.’

Stadsvlegel
De korte vakantie in Bergen speelt op verschillende wijze een rol in Van Doorns werk. Op papier in het korte verhaal 'Gevangenisdirecteur aan zee', opgenomen in de bundel Gevecht tegen het zuur (1984). Maar al vele jaren eerder improviseert Van Doorn er op los, en later leest hij voor uit een van zijn vele ‘causerieën’ die hij op verzoek van Wim Noordhoek voor de vpro-radio schreef. Keuning: ‘Tijdens hun verblijf in het vakantiehuisje stak een “ziedende” storm op. Precies het soort natuurgeweld dat Johnny inspireert. Hij is van oorsprong een bosduivel, een jongen uit de bossen van Sonsbeek, waar hij in rondstruinde met z’n vriendjes. Zo’n storm aan zee jaagt hem de stuipen op het lijf.’ Het huiskamervenster biedt uitzicht op een ‘uitzinnig kolkende schuimmassa met golven die over de boulevard slaan.’ Van Doorn wordt bang als ‘de orkaan’ van richting verandert en loodrecht tegen het raam buldert, schrijft hij in zijn boek; ‘Ik constateer een gevaarlijke bolling van het glas. Grote paniek. Daar zit ik nu met mijn praatjes... een stadsvlegel aan zee.’ In de radiovertelling daarentegen groeit het verblijf met Yvonne op de eerste verdieping van het huurhuisje aan zee uit tot een mythische, ja magische gebeurtenis, als Van Doorn bezoek krijgt van Hans Verhagen, met vrouw en zoontje. Keuning: ‘Ontzettend grappig hoe hij dat vertelt, met stemverheffing en stormimmitaties. Associatief vertellend ontstijgt Johnny de werkelijkheid in deze monoloog.’ Om het verschil tussen de vertelling en de veel soberder boekversie te laten zien heeft de biograaf de uitgeschreven radiotekst opgenomen in de biografie.

Buiten adem
Radiofragment: [...] ‘Ik stond op het balkonnetje, opeens zag ik de dichter Hans Verhagen, probeerde mij te vinden, geloei van de wind, ik roep “Hans, Hans”, hij riep iets terug, “OEOEOE” tegen de wind, gebaren... komt aan met zijn vrouw Conny en zijn zoontje Norman. Ze komen buiten adem binnen, praten over boeken, literatuur, Slauerhoff, we hebben ’t over de negentiende eeuw, over romantiek, zakelijkheid, sigaretje erbij, sherry, glaasje bier, vriendinnen, gezelschapje, met Hans aan het raam aan die zee. Hans kent de zee van Vlissingen, hij kent mij als een bosduivel, dat hele verband, 1 februari in de storm, zo tijdloos en onvergetelijk. Er gebeurde eigenlijk niets, mensen die aan een tafel zitten, achter het raam die bulderende storm, niemand te zien, zout en zilt en schuimkoppen en briesende golven, lawaai van brullende leeuwen en gegier van spoken, OEÔÔÔHH, leven, gieren om het huis van heb ik jou daar...zo moet Norman, een voortreffelijke naam in dat stormachtige geweld, dat gezien hebben, ooms die er bovenheen brommen BABBELBABBELDEBÔBBELÔBÔH, en dat licht buiten, een visioen, een moment in de tijd, een fotografisch moment.’ En wat blijft er van de bevlogen improvisatie over op papier? Bijna niets; één zinnetje, dat luidt: ‘Tijdens het imponerende natuurgeweld krijgen mijn verloofde en ik bezoek van vrienden.’ En van het tijdloze, fotografische moment met het beeldrijm in flashback van Norman naar de jeugdige Van Doorn, resteert in het boek slechts dit: ‘De gezelligheid van vrienden-onder-elkaar, waar ik me in stort, geeft enige uren afleiding.’ Keuning: ‘Terwijl je zoals hij het vertelt helemaal het beeld krijgt van het jongetje Johnny. Associërend op de aanwezigheid van de zoon van Verhagen verplaatst Van Doorn zich terug in de tijd, terug naar de jaren vijftig, toen hij zelf zo’n jongen was in de huiskamer in Arnhem tijdens een verjaardag, luisterend naar de stemmen van zijn ouders, ooms en tantes.’

Geluksmomenten
De jaren 50, zijn Arnhemse jeugd, de Veluwe (‘Daarginder, achter die bomen, daar ligt Duit-se-land’) en de grote stad, het ‘spookslot Amsterdam’, Van Doorn is verteller en schrijver van geluksmomenten. Droombeelden noemt hij het zelf en in zijn teksten wil hij iets van die droom laten zien. Keuning: ‘Schrijvend probeerde hij hetzelfde te doen als een schilder die met zijn penseel een toets op het doek aanbrengt waardoor op een voorwerp, gezicht of in een landschap plotseling het licht schijnt. Dagelijkse tafereeltjes schetsen en die een toets meegeven waardoor het boven de alledaagsheid uitstijgt, glans en betekenis krijgt, dat is zijn droom. Daar zit hij uren op te zwoegen, ieder woord wikkend en wegend. Want hij heeft wel eens gezegd dat er een enorm verschil is tussen wat er in zijn hoofd zit en wat uiteindelijk op papier terecht komt, “en hoe dat weer op die anderen, die het lezen, overkomt”. Dat is, naast de dagelijkse katers, ook een soort gevecht tegen het zuur, waar hij zijn leven lang mee worstelde. De euforie van de droom, de gelukzalige roes, optreden voor publiek, mensen luisteren, lachen, dan glorieerde hij. Maar heel vaak zit hij thuis aan de keukentafel. Dan is er niemand. Uit het niets, zonder respons, moet hij een verhaal oproepen. Toch is het hem gelukt.’

Nico Keuning: Oorlog en pap, het bezeten leven van Johnny van Doorn (De Bezige Bij). Met cd.