Praat met Cees Nooteboom en het gaat onvermijdelijk over reizen. Over herinneringen, en de vele nieuwe levens die de boeken uit zijn indrukwekkende oeuvre telkens weer krijgen. En over ouder worden en de dood.

Ik heb een heel merkwaardige dag, vandaag,’ zegt hij, wijzend naar de vanmorgen binnengekomen post. Om te beginnen zijn er die ansichtkaarten die op de met boeken overladen salontafel liggen. Ze komen uit het huis van de afgelopen zomer overleden Mies Bouhuys. ‘Daar heb ik veel herinneringen aan, omdat we er vroeger, toen haar man Ed Hoornik nog leefde, vaak bij elkaar kwamen. Van degene die het nu leegruimt en de erfenis regelt kreeg ik deze kaarten, die ik blijkbaar in de loop der jaren aan Mies en Ed heb gestuurd. Hier, eentje uit Hawaï. New Orleans, Texas, Griekenland, Borneo… Isfahan, 1974. Het is goed dat ik die nu weer heb, want ik weet nooit meer wanneer ik precies waar was.’ Maar toch raar, zo’n deel van je (reis)verleden als compact stapeltje in je hand.
Bijna tegelijkertijd kwamen er twee boekjes binnen, uitgevoerd in pasteltinten en bedekt met geheimzinnige tekens. Het zijn de recente Chinese vertalingen van zijn romans Rituelen (1980) en Allerzielen (1998), die een spookachtige kant van zijn schrijverschap vertegenwoordigen. ‘In Korea zijn bijvoorbeeld ook boeken van me verschenen, maar je hoort er verder nooit iets van, behalve dat zo’n uitgever na verloop van tijd langskomt om te vragen: heeft u nog een boek? Het is alsof je vanuit de verte een steen in het water gooit. Het zal best kringen geven, maar een reactie? Een kritiek? Een brief? Niets. Het doet een beetje denken aan zoals het vroeger in Oost-Duitsland ging. Toen Rituelen daar was verschenen, zeiden ze op een gegeven moment: “Nou, het is uitverkocht.” “Fijn,” zei ik, “dan komt er dus een herdruk.” Maar, nee, dat deden ze nooit. Later begreep ik pas waarom. Zodra daar een boek van een willekeurige buitenlander uitkwam, wilde men dat hebben. Daar maakten ze er dan een paar duizend van, en als die door mond-tot-mond reclame weg waren, was het klaar.’

Droomwereld
Praat met Cees Nooteboom (1933), voor even neergestreken in zijn Amsterdamse woning, en het gaat onvermijdelijk over reizen. Over herinneringen en de vele nieuwe levens die de boeken uit zijn indrukwekkende oeuvre vooral in het buitenland telkens weer krijgen. En over ouder worden en de dood, die ook in zijn  nieuwe verhalenbundel ’s Nachts komen de vossen een belangrijke rol speelt.
‘O ja, dat komt ook nog,’ zegt hij bijna verontschuldigend als de drukproeven op tafel komen van wat pas zijn tweede verhalenbundel is in ruim een halve eeuw schrijven.
Na De verliefde gevangene (1958) was het er gewoon nooit meer van gekomen. ‘Om te beginnen schrijf je een roman, Philip en de anderen, 1954. Daarin stond alles wat je toen wist. Meer was er niet. En het was een droomwereld. Daarom ben ik destijds naar Suriname en elders in Zuid-Amerika gegaan, met als opdracht aan mezelf om daarover de verhalen te schrijven die in die eerste bundel staan.’
Daarna kwam, na de eerste reisverhalen in Elseviers Weekblad en columns voor de Volkskrant, de roman De ridder is gestorven (1963) waarmee hij, zoals hij al vaker heeft gezegd, de fictieschrijver in hem voor lange tijd het zwijgen oplegde.
‘Toen het na zeventien jaar weer zover was, toen het ogenblik was gekomen – want zo denk ik er toch over – waren er heel andere dingen in mijn hoofd aan de orde. Rituelen (1980). Nadenken over wat het nou eigenlijk is dat schrijven en hoe het zich verhoudt tot de werkelijkheid, waar Een lied van schijn en wezen (1981) uit voortkwam. En daarna de Duitse periode waaruit Het volgende verhaal (1990) en Allerzielen (1998) ontstonden.’
Tussendoor waren er natuurlijk de beschouwingen, gedichten en talloze reisboeken. Maar aan een kort verhaal dacht hij pas weer toen iemand van een glossy tijdschrift erom vroeg. ‘Zo’n opdracht komt binnen via een agent, en dan denk ik: ach, laten we het eens proberen. Je moet alles kunnen, tenslotte. En het korte verhaal is een uitdaging, omdat het zo’n gegeven vorm is, veel beperkender dan een roman waarin je de gekste dingen kunt doen. Het geeft je een beetje de indruk alsof je iets artisanaals vervaardigt.’

Heinz en Paula
Na het ‘min of meer anekdotische’ De laatste middag kreeg hij niettemin de smaak te pakken en schreef voor verschillende tijdschriften een reeks verhalen ‘die allemaal zo’n beetje spelen in de Spaanse wereld’ die hij goed kent, ondermeer omdat hij daar een aantal maanden per jaar in woont op het eiland Menorca.
‘Maar,’ zegt Nooteboom, ‘de voor mij belangrijkste verhalen, die ook niet voor niets het langst zijn, ‘Heinz’ en ‘Paula’, daar vroeg niemand om. Daar vroeg ík kennelijk om. Of Heinz en Paula zelf, dat kan ook nog.’
Over het eerste, dat gaat over een groep vrienden aan de Ligurische kust en vooral over een plaatselijke honorair consul die aan drank en melancholie ten onder gaat, zei zijn goede vriend Alberto Manguel onlangs dat het ‘een Henry James-roman in vijftig pagina’s’ is. Maar we staan toch het langst stil bij het fascinerende tweeluik ‘Paula’ en ‘Paula II’.
Ook hier een vriendengroep. In het eerste deel denkt de zonderlinge verteller in een minimalistische kamer in de polder terug aan hoe ze ooit verenigd werden door het gokken, een zelfbedachte variant van het baccaratspel. Aan dat mysterieuze fotomodel dat in hun levens en hun bedden kwam. En aan hoe ze even plotseling weer verdween en om het leven kwam.
De schrijver weet nog dat het verhaal begon toen hij een foto zag van een hem onbekende vrouw, waarschijnlijk in Vogue, waar hij de verteller ook naar laat staren. ‘Daardoor kwam ze. Maar hoe? Je put natuurlijk uit je herinneringen, uit mensen die je hebt ontmoet, periodes uit je leven. Dingen van lang geleden altijd bij mij, omdat het eerst uitgekristalliseerd moet zijn. Zo’n scène rond een speeltafel bijvoorbeeld, zoiets heb ik in de jaren zestig wel meegemaakt. Maar de personages zijn volkomen fictief.’

Per dag
‘Hoe maken we de mensen die we in onze dromen zien? Want sommige mensen zien dan fi guren die ze kennen, maar soms zie je ook gewoon een willekeurig mens. Hoe beeldhouw je die? Een uiterlijk, is dat een compositie uit al die honderdduizenden mensen die je ziet in de tram, de metro, de trein, op straat? En hoe combineer je die indrukken in die ene bepaalde figuur die ineens in je droom aanwezig is? Dat weten we ook niet precies.’ Waarom de dood in Paula – en in heel ’s Nachts komen de vossen – zo’n centraal thema is, laat zich makkelijker verklaren. ‘In Rode regen [in 2007 verschenen bundel autobiografi sche essays] beschrijf ik ergens het eigenaardige moment waarop je meer doden kent dan levenden. Dan ben je werkelijk oud.’ En op zijn 75ste kent hij heel veel dode mensen.
‘Dat gaat tegenwoordig per dag, zo ongeveer. Vrienden die sterven of bezig zijn te sterven.’ Onlangs ‘mocht’ een vriend die elke zomer naar Menorca komt zijn chemokuur nog voortzetten op het eiland. ‘En vorig jaar overleden mijn moeder, 97 jaar oud, en natuurlijk Hugo Claus. Dat was de grootste klap.’ Hij zwijgt even. ‘Het wordt je wel ingepeperd. Maar al zou je een idioot zijn als dat je onberoerd liet, een licht gevoel van hilariteit bekruipt me ook. Dat je, zoals ze dat in Spanje noemen, op la recta fi nal zit, het laatste rechte stuk.’
Hoe dan ook, dat de sterfelijkheid hem bezighoudt, verklaart waarschijnlijk mede waarom hij ‘Paula II’ schreef. ‘Die dingen overkomen je toch een beetje. Dit kán helemaal niet, denk je. Dat iemand dood is en, zoals Paula doet, toch praat. En dat wat ze zegt bovendien daadwerkelijk aan iemand gericht is. Het is fi ctie op z’n allerfi ctiest.’ En toch moest dat hypothetische hiernamaals binnen zijn raamwerk kloppen, een eigen logica hebben: ‘Het idee dat als je daar bent geen enkele categorie, geen enkel woord nog toepasbaar is – tijd, ruimte, afstand – terwijl je de categorieën zelf, in je hoofd, nog niet kwijt bent. Of dat die verteller uit het eerste deel, door de intensiteit waarmee hij aan haar denkt, de aandacht van die dode weet te trekken.’

Heruitgaven
Wat hem ook verbaasde is dat zij na haar dood dingen prijsgeeft die ze bij leven altijd verzweeg én dat ze dat in afzondering moet doen. ‘Als je zoveel overledenen kent, ben je toch geneigd te denken dat die ergens samen zijn. Dat was voor mezelf de ontdekking: dat zij zegt dat er helemaal niemand is, dat je er alleen bent. Er ís geen dodenrijk. Zegt Paula.’
Niet dat hij denkt dat het een realistisch verhaal is, benadrukt Nooteboom. ‘Maar tijdens het reizen stuit je wel op culturen waar dat gevoel heel sterk aanwezig is. Op de Mitchell Islands tussen Australië en Nieuw-Guinea richten ze grafpalen op en mag de naam van de dode niet meer worden genoemd, omdat die er nog rond zou hangen. En in Japan krijg je na je dood meteen een andere naam. Zoiets dringt blijkbaar onwillekeurig in je door.’
Voorlopig zijn de schrijver en zijn werk springlevend. In het buitenland, waar hij zoals bekend tot de Grote Europese Schrijvers wordt gerekend, maar ook hier. Zijn nieuwe uitgeverij, De Bezige Bij, brengt naast de verhalenbundel nog deze maand heruitgaven van zijn eerste drie romans uit, een boekje over hem – Nooteboom en de anderen van Margot Dijkgraaf – en een dvd van de Duitse documentaire Hotel Nooteboom, een reis in woord en beeld. In mei volgt de luxe 25ste druk van De omweg naar Santiago (1992). En in 2011 moet al zijn fi ctie in gebonden edities leverbaar zijn met een voorwoord van internationale collega- auteurs; de essays over politiek, kunst en literatuur opnieuw verzameld en ook de reisverhalen, geordend naar werelddeel, heruitgebracht.

Ausdauer
Hij is er verguld mee dat zijn ‘idioot diverse oeuvre’ zo ook in Nederland weer bij elkaar wordt gebracht. Want hoe eervol dingen als het een paar jaar geleden in Duitsland verschenen verzameld werk – negen delen in dundruk – ook zijn, ‘van belang is, hoe onlogisch ook, wat er hier gebeurt’.
En terwijl hem soms toch ook het idee bekruipt dat het verleden hem achtervolgt, maakt de schrijver nieuwe plannen. Haast tegen de klippen op, want omdat hij altijd moeite heeft met ‘nee’ zeggen tegen buitenlandse uitgevers, is er veel om hem uit koers te brengen. Afgelopen najaar gaf hij vijftien grote lezingen in het Duitstalige gebied en binnenkort staan festivals in Mexico, Australië en Brazilië op het programma. ‘Je moet de Ausdauer van een sportman hebben, tegenwoordig.’ Maar een boek over die reis die hij vanuit Chili rond Kaap Hoorn maakte, gaat er in elk geval komen. Als de notities zijn uitgewerkt en hij met de auto nog een keer naar de zuidelijkste punt van Zuid-Amerika is gereden.
En dat nadat hij afgelopen oktober nog een verhaal schreef in het fotoboek Ultima Thule, waarvoor zijn vrouw Simone Sassen haar camera richtte op de noordelijkste pooleilanden, inderdaad. Maar daarmee is de wereld nog láng niet omspannen: ‘Mensen zeggen altijd: jij bent overal geweest. Maar ik besef juist meer dan een ander waar ik allemaal nog níet ben geweest. Rusland, China… Dat gelul van “de wereld wordt steeds kleiner”. De wereld wordt alleen maar groter.’
Hij heeft kortom nog veel te ontdekken. En, hopelijk, nog veel prachtige literaire ansichtkaarten te versturen aan zijn lezers.

Cees Nooteboom: ’s Nachts komen de vossen (De Bezige Bij)