Wouter van Oorschot is bezig met ‘groot onderhoud’ aan zijn fameuze Russische Bibliotheek. De nieuwe vertaling van een van de grootste schrijvers uit de wereldliteratuur krijgt echter niet de aandacht die zij verdient, volgens de uitgever.

Onlangs verscheen het vierde deel van de nieuwe vertaling van Tsjechov’s "Verzamelde werken". Nadat deel 1 in het voorjaar van 2005 alom was bejubeld, werden de delen 2 en 3 nauwelijks meer besproken en dus ook niet verkocht. Uitgever Wouter van Oorschot zag het met lede ogen aan en besloot een appèl te doen op de boekenredacties. Vroeger waren er nog mensen die de hele Russische Bibliotheek in één keer aanschaften omdat dat zo mooi stond in de boekenkast.
‘Mijn vader riep altijd,’ zegt Wouter van Oorschot, ‘zonder snobs kan de literatuur niet voortbestaan.’ Maar zulke boekensnobs zijn een uitstervend soort. Dat weerhield Van Oorschot er echter niet van de verhalen van Tsjechov opnieuw te laten vertalen. ‘Dat was noodzakelijk omdat de Nederlandse taal zo snel verandert, veel sneller dan het Engels, Frans of Duits. Woorden als waaratjes, sapristie of sakkerloot waren vijftig jaar geleden normaal, alledaags Nederlands. Die Russische Bibliotheek is vanaf 1953 tot nu uitgegroeid tot een nationaal cultuurmonument. Men weet: als je een Rus wilt lezen, moet je Van Oorschot hebben. Er staat dus van uitgeverszijde een soort morele plicht tot groot onderhoud tegenover. Dat betekent dat je die boeken eens per halve eeuw opnieuw moet laten vertalen. Maar dan zit je wel met het probleem dat je van voren af aan moet beginnen.’
Van Oorschot vertelt hoe hij met de drie uitverkoren vertalers alles van Tsjechov herlas en herschikte totdat er vijf delen van ongeveer zeshonderd pagina’s elk overbleven. Vanaf 2005 verschijnt er ieder jaar een deel. ‘Je bent daar met hart en ziel mee bezig en je geniet zo van hoe prachtig die man schrijft. Hoe hij met één zin een persoonlijkheid kan neerzetten. En dan wordt het nergens besproken. Dat is treurnis, daar doe je het niet voor. Een zekere evangelisatiedrift is mij niet vreemd, dus dat is dan het moment waarop ik denk: ik schrijf een brief.’

Verantwoordelijkheidsgevoel
In die brief, gericht aan de redacties van kranten, weekbladen en radioprogramma’s, breekt Van Oorschot een lans voor het pas verschenen deel 4 dat evenals de twee voorgaande delen geheel genegeerd dreigt te worden door de pers. ‘Er verschijnen meer boeken dan er besproken kunnen worden en redacties moeten keuzes maken. Ik respecteer dat, maar ik sta ook voor mijn prachtuitgaven en in het bijzonder voor de nieuwe vertalingen in de Russische Bibliotheek.
Ik doe met die brief een appèl op het verantwoordelijkheidsgevoel dat zij tegenover hun lezers en luisteraars zouden moeten hebben als het gaat om het onder de aandacht brengen van een van de grootste schrijvers uit de wereldliteratuur waarvan een prachtige nieuwe vertaling verschijnt. Ik heb een kleine onafhankelijke uitgeverij. Er staat geen concern achter me dat op jaarbasis honderdduizenden euro’s aan marketing en promotie kan uitgeven. Dus ik moet het hebben van de vrijwillige medewerking van de pers. Ik heb de media nodig om op z’n minst quitte te spelen.’
Van Oorschot rekent voor dat zeshonderd bladzijden Tsjechov laten vertalen ongeveer veertienduizend euro kost. Dan moet het boek nog gezet, gedrukt en gebonden worden. En de uitgever gebruikt voor deze uitgaven linnen en duur papier. Bij een oplage van vierduizend exemplaren zou een boek dan 75 euro moeten kosten. Dat koopt geen mens, dus kost dit nieuwste deel 34 euro. Maar zelfs als Van Oorschot de vertaalkosten niet doorberekent, moet hij daarvan 7500 exemplaren verkopen voor hij uit de kosten is. Bij de nieuwe vertaling van "Oorlog en Vrede", die in het najaar van 2006 verscheen, lukte dat. En ook deel 1 van Tsjechovs "Verzamelde werken" kon onlangs herdrukt worden, maar van deel 2 zijn maar 2400 exemplaren verkocht en van deel 3 krap 2000. Op grond van die cijfers kocht de boekhandel deel 4 zeer behoudend in. En dan moet deel 5 nog verschijnen.
‘Ik vind dat ik redacties de vraag mag stellen: hoe denken jullie dat jullie lezers op de hoogte worden gebracht van die nieuwe Tsjechov-vertaling? De verhalen in het eerste deel schreef Tsjechov tussen zijn negentiende en vierentwintigste. Daarna leefde die man nog twintig jaar en maakte een ontwikkeling door. Ik neem mijn verlies bij voorbaat, dat is mijn zaak, maar ik zou het fi jn vinden als redacties zo sportief zijn te bedenken dat het een beetje fl auw is om mij met deel 2 tot en met 5 te laten zitten. Want het gaat niet om mijn vuige gewin, het gaat om die schrijver. Hoe krijgen we deze hele grote meneer onder de aandacht van nieuwe generaties lezers die er misschien zelfs nooit van gehoord hebben?’

Grondlegger
Wordt Tsjechov nog gelezen? In elk geval wel door Martin Bril, zo bleek uit diens column ‘Schuurtje’ in de Volkskrant van 4 maart. Telefonisch zegt Bril dat hij eigenlijk niets te melden heeft over Tsjechov, behalve dan dat hij hem graag leest, om vervolgens in een mooi betoog uiteen te zetten wat diens verhalen zo onnavolgbaar goed maakt: ‘Tsjechov is de grondlegger van het moderne korte verhaal. Je kunt niet om hem heen. Hij heeft het wonderbaarlijke vermogen om het kort te houden, terwijl hij toch kan uitpakken met een landschapsbeschrijving die eigenlijk niet logisch is in een kort verhaal. Maar bij hem lijkt het logisch. Hij kan zich zo goed beperken dat het bijna niet opvalt. Je mist nooit wat. Bovendien was hij een groot kenner van de condition humaine. Er is geen menstype dat hij niet doorziet. Misschien had dat te maken met het feit dat hij dokter was. Hij beperkt zich ook niet tot de upperclass. In zijn verhalen komen boeren, soldaten en hoeren voor. Met iedereen, ook met schurken, heeft hij empathie. Zijn inlevingsvermogen is fabelachtig.’
Van Oorschot schakelde drie vertalers in om drieduizend pagina’s Tsjechov te vertalen: Tom Eekman, Aai Prins en Anne Stoffel.
Vanuit Petersburg beaamt Aai Prins dat de vertaling van Charles B. Timmer, die stamt uit de jaren vijftig, aan vernieuwing toe was: ‘Timmer is nogal wijdlopig, en wat kneuterig soms. Waarschijnlijk hebben wij met onze vertaling sommige lezers “hun” kneuterige Tsjechov afgenomen. Maar wij hebben gewoon vertaald wat er staat. Bijvoorbeeld: “Поезд уже шел.” Daar staat: “De trein reed al.” En zo hebben wij het vertaald, maar Timmer maakt ervan: “De trein had zich reeds in beweging gezet.”

Bondiger
De drie vertalers lazen eerst alles in het Russisch en verdeelden daarna de verhalen onderling. ‘Als iemand een verhaal per se wel of niet wilde vertalen, dan kon dat. Anne Stoffel wilde bijvoorbeeld het verhaal ‘Slaap’ niet doen; daarin smoort een kindermeisje een baby omdat ze door slaapgebrek begint te hallucineren en die baby almaar huilt. Anne had net een kleinkind gekregen, vandaar. Ik wilde per se “De steppe” doen, omdat ik dat zo prachtig vond. Maar eigenlijk was het vooral een verhaal om van te genieten en niet om te vertalen. Ik vond het zó mooi dat ik zowat een vertalersblok kreeg. Alsof je de Sixtijnse Kapel moet natekenen. Ik heb er verschrikkelijk lang over gedaan.’
Wie de vertaling van Timmer er bij pakt, ziet dat de nieuwe versie inderdaad een stuk bondiger is. Maar er zijn behalve stilistische verschillen ook inhoudelijke. Waar Timmer het in "Het duel" over zeesterren heeft, zijn die in de nieuwe vertaling in kwallen veranderd. ‘In het Russisch staat er gewoon kwallen,’ legt Prins uit, ‘een vergissing van Timmer. Niet verwonderlijk, want hij heeft al die verhalen enorm snel vertaald, en in zijn eentje. Wij hebben met z’n drieën altijd nog een dubbele controle om dit soort foutjes eruit te halen. Bovendien hebben wij nu veel betere woordenboeken en, niet te vergeten, het internet tot onze beschikking. Russen doen niet moeilijk over copyright, alle woordenboeken en encyclopedieen staan op het net.’
Het heeft dus voordelen om een vertaling met z’n drieën te maken, maar er moet ook nog zoiets als een eenheid van stijl bewaakt worden. Dat bleek niet altijd eenvoudig. ‘We zijn alledrie verantwoordelijk voor onze eigen vertaling, maar we hebben er wel naar gestreefd om de vertaling bondig te houden en in dezelfde stijl te blijven. Het was een hele toer om alle brikken, rijtuigen, cabrioletten, koetsen, sjezen en landauers niet door elkaar te halen. Een ander probleem is dat bepaalde begrippen niet letterlijk vertaalbaar zijn, en dat wij er soms alledrie anders over dachten. Ik heb met Anne Stoffel eindeloos aan de lijn gehangen over bijvoorbeeld de snit van een “sjoertoek”. Vertaal je dat als pandjesjas? Geklede jas? Driekwart jas? Getailleerde jas? Ook hebben we erg getobd over de precieze benaming van een “sledovatel”; een functie die het midden houdt tussen die van rechercheur en rechtercommissaris.
Ik heb behalve met mijn medevertalers ook veel overlegd met Irina Michajlova, een collega van mij op de universiteit hier in Petersburg. Zij is literair vertaler Nederlands-Russisch en we zijn elkaars vraagbaak. Dat werkt heel goed.’

Mooiste liefdesverhaal
De verhalen die in deel 4 staan, zijn geschreven in de periode 1889-1894. Tsjechov was het schrijven steeds serieuzer gaan nemen. Zijn bekende uitspraak ‘de geneeskunde is mijn wettige echtgenote, de literatuur is mijn maîtresse’ ging in deze fase van zijn schrijverschap steeds minder op. De literatuur werd alsnog zijn wettige echtgenote. Aai Prins vindt de verhalen uit deze periode weemoediger, serieuzer en ook beter dan zijn vroege werk. ‘Tsjechov was ouder, hij had tbc en wist dat hij niet lang zou leven. Om hem heen stierven veel mensen aan tbc, onder wie zijn broer Kolja. Dat heeft hem diep geraakt. Ik denk dat hij bijna niet meer in staat was tot het schrijven van lollige stukjes. Hij kreeg in de pers nu eens kritiek te verduren omdat hij niet geëngageerd genoeg zou zijn, geen principes zou hebben, en dan weer dat hij de mensen zo genadeloos portretteerde. Daar bracht hij tegenin dat hij een schrijver was, geen politicus, dat hij de dingen alleen maar beschreef en dat de lezers hun eigen conclusies maar moesten trekken.’
Ook Wouter van Oorschot vindt dat je de schrijver onrecht doet als je deel 4 ongelezen laat. ‘“De weddenschap”, een prachtig verhaal en dat in twintig bladzijden. En dat is nog maar het begin: “Het duel”, “De zwarte monnik”, “Zaal 6”, het houdt niet op! Het ene is nog mooier dan het andere! En dan denk ik: godverdomme, lees dat toch!’ Martin Bril kijkt al uit naar deel 5, dat volgend jaar zal verschijnen, want daarin staat zijn lievelingsverhaal: ‘De dame met het hondje’. Volgens Bril misschien wel het mooiste liefdesverhaal uit de wereldliteratuur.
‘Hoe lang zal dat zijn, twintig, vijfentwintig pagina’s misschien. Maar de impact die het heeft is vergelijkbaar met die van een roman.’