De pagina’s vliegen voorbij als een fantastische, epische achtbaanrit in Steve Toltz’ debuutroman "A Fraction of the Whole". ‘Ik ben bijna een jaar bezig geweest met het vinden van de juiste toon.’ ‘Als ik ooit was gaan zitten met het idee: ik ga een roman van zevenhonderd pagina’s schrijven waar ik vierenhalf jaar over doe, dan had ik mijn pen van pure angst meteen laten vallen’

De Australiër Steve Toltz (1972) heeft een cv dat minstens zo vrolijk rommelig oogt als hij zelf. Na zijn studie (iets met videoproductie, nooit afgemaakt) zwierf hij in een paar jaar van Toronto naar San Francisco en van Barcelona naar Parijs. ‘En ik heb in die tijd een héleboel verschillende baantjes gehad. Ik ben runner geweest bij de film, telemarketeer, cameraman, beveiligingsbeambte, leraar Engels-alstweede-taal, ik heb dingen bij de radio gedaan en ben figurant geweest in reclames en televisieseries. Vlak voor ik een contract van mijn uitgever kreeg, was ik nog een ademend decorstuk in een ziekenhuisserie. Best een lastige klus, want je moet de hele tijd in bed liggen, en na een uur of acht ben je dan zo moe en verveeld, dat je vanzelf in slaap valt. Voor je het weet moeten de opnames worden stilgelegd, omdat jij te hard ligt te snurken.’
Eigenlijk, zegt hij, was er bij al dat geglobetrot en gemodder in de marge maar één constante in zijn leven: hij schreef. En ook dat lange tijd niet al te succesvol. ‘Ik ben aan verschillende romans begonnen zonder ooit verder te komen dan de eerste twee hoofdstukken. Ik heb een paar filmscripts geschreven die nu ergens onderin een la liggen, waar ze horen. En ik heb me waarschijnlijk vooral tot schrijver ontwikkeld door aan wedstrijden mee te doen om een beetje bij te verdienen. Was er een verhalenwedstrijd waarbij je vijfduizend dollar kon winnen, dan schreef ik een verhaal. Een hoorspelcompetitie met een hoofdprijs van achtduizend dollar? Oké, dacht ik dan, dan probeerde ik dat.’
Of hij er ooit eentje gewonnen heeft? Toltz grijnst breeduit. ‘Nope, not the one… Maar als schrijven het enige is dat je een beetje denkt te kunnen, houdt dat je niet tegen.’

Hitler
Of hij 14 oktober a.s. kans maakt op de 50 duizend pond van de Booker Prize, waarvoor hij afgelopen juli op de groslijst verscheen, wordt duidelijk als de jury de shortlist bekendmaakt.
Maar dat zijn debuutroman "A Fraction of the Whole" een absoluut prijsboek is, staat nu al vast.Lees het en de pagina’s vliegen voorbij als een fantastische, epische achtbaanrit. Woest origineel, barstensvol even bizarre als onderhoudende personages en plotwendingen en vergeven van oneliners die zó geestig zijn dat je je moet bedwingen om ze niet allemáál voor te lezen. (Of misschien maar beter wel doen. Dan weet je omgeving tenminste waar je zo om zit te grinniken.) Hierom bijvoorbeeld: ‘That day I learned that my grandmother had been born in Poland right at the unlucky time Hitler annihilated his delusions of grandeur by making them come true – he emerged as a powerful leader with a knack for marketing.’
Of om deze: ‘While Australia is an eventful place, what goes on there is about as topical in world newspapers as “Bee Dies in New Guinea After Stinging Tree By Mistake”.’
‘It’s a big book’ voor een eersteling, beaamt de schrijver. ‘Als ik ooit was gaan zitten met het idee: ik ga een roman van zevenhonderd pagina’s schrijven waar ik vierenhalf jaar over zal doen, dan had ik mijn pen van pure angst meteen laten vallen. En het heeft ook heel lang geduurd voor mijn vermogens mijn ambities een beetje hadden ingehaald. Ik moest bijna alles nog leren toen ik begon. Alles wat ik in het eerste jaar schreef, is óf geschrapt of onherkenbaar herschreven.’
Nee, het is achteraf maar goed dat hij zo beroerd is in inschatten hoeveel tijd dingen zullen kosten. (‘Ik was er steeds van overtuigd dat het binnen een half jaar af zou zijn. Elk half jaar weer!’)
En dat "A Fraction of the Whole" begon als kort verhaal van vijfhonderd woorden. ‘Toen ik dat geschreven had, was ik er zo tevreden over dat ik besloot het toch maar niet in te leveren bij het tijdschrift waar ik als freelancer aan de bak probeerde te komen. Omdat ik wist dat er meer inzat, dat ik het wel “een beetje uit kon breiden”. Toen ik daar eenmaal aan begon, kwam er zo’n beetje elke maand een nieuwe laag bij. De verhalen en ideeën bleven zich maar opstapelen.’ Hij lacht, en geeft een klap op het resultaat. ‘Tot ik uiteindelijk deze stoeptegel had.’

Ned Kelly
De kiemcel was iets waar hij al een tijdje over nadacht. ‘Iets waar ik op wilde reageren – en zoals je weet, is schrijven de beste manier om te praten zonder in de rede te worden gevallen –, namelijk het feit dat er op gezette tijden iemand volkómen aan de schandpaal wordt genageld door de Australisch media. Vooral door de tabloids natuurlijk, maar op den duur doet iedereen eraan mee. Het wordt een soort nationaal project om die ene persoon met z’n allen te verachten.
De hevigheid daarvan en de vreemde consensus die erover lijkt te bestaan, heeft me altijd dwarsgezeten. En ik vroeg me vaak af: hoe zou het zijn als het slachtoffer van zo’n hetze je vader was? Daar kwam in mijn hoofd al gauw bij dat je een bepaald type crimineel hebt waar we in Australië dol op zijn en een type waar we een bloedhekel aan hebben. Je hebt het antiautoritaire slag dat aan de kant van de “gewone man” lijkt te staan (in plaats van op zijn keel, zeg maar), waar het volk mee wegloopt. Het Ned Kelly- model. “Oké, het ís een massamoordenaar. But he’s a good guy, you know!” Terwijl op alles dat ook maar een beetje lijkt op witteboordencriminaliteit, op het aftroggelen van geld van hardwerkende mensen, juist diep wordt neergekeken.’
De vage contouren begonnen zich af te tekenen. Van Jasper Dean, de zoon van zo’n Meest Gehate Man van het land. Van die ongelukkige vader, Martin. En van diens broer, Terry Dean, die ooit juist een misdadige volksheld werd toen hij systematisch corrupte sporters begon af te slachten.
Ook zo’n typisch nationaal trekje, volgens Toltz, die bloedernstige sportobsessie: ‘Andere mensen zijn misschien heel goed in het beschrijven van het fysieke landschap van de natuur. De bergen, de woestijn, de bush, Maar ik hou me liever bezig met het sociale landschap, en daarin is sport als zaak van leven en dood in Australië niet uit weg te denken.’

Marlon Brando
Terry is in A Fraction of the Whole een onbenullig-maar-leuk bijfiguur. Zeker als hij tegen het eind onverwacht opduikt in de Thaise jungle als een soort komisch neefje van Marlon Brando in Apocalypse Now. Maar dé spil van de roman is ongetwijfeld Martin. Een geweldige antiheld, wiens leven – deels verteld in een monoloog van zeventien uur die hij tegen Jasper afsteekt – in het teken staat van misantropie en de drang om volstrekt originele denker te zijn, die zich niet aantrekt van gewoontes, vooroordelen en de waarheden van de massa.
‘Martin werd gaandeweg een steeds interessanter personage. Veel belezener dan ik ook. Hij lijkt door Heidegger heen te zijn gekomen, wat mij echt nooit is gelukt. De manier waarop hij naar de wereld kijkt en hypocrisie doorziet, vind ik behoorlijk scherp en geestig. En wat de één mensenhaat noemt, is voor de ander gewoon gezond verstand.’
De gevolgen van die instelling, in combinatie met domme pech, zijn niettemin desastreus. Als kind maakt Martin zijn geboortedorp (plaatselijke vvv-slogan: ‘The Least Desirable Place to Live in New South Wales’) onveilig, ondermeer met een ontploffende ideeënbus. Later wordt hij de ghostwriter van een al even hilarisch rebelsecrimineel, Harry West, met wie hij een "Handboek voor Misdadigers" schrijft met hoofdstuktitels als "Armed robbery: laughing all the way from the bank, Motiveless Crimes: Why?" en "Manslaughter: Oops!" En nadat hij zich een tijdlang als kluizenaar heeft opgesloten in een zelfgebouwd labyrint, eindigt hij dus als nationale kop-van-jut. Nota bene omdat hij geprobeerd heeft van iedere Australiër een miljonair te maken…
Dat zijn nog maar een paar van de verwikkelingen in deze alle kanten op schietende literaire kermisattractie. Wat te denken van een meisje (Jaspers eerste liefde ‘The Towering Inferno’) dat haar tranen opvangt, zodat haar ex-vriendje ze op kan drinken? Van de dood van moeder Dean, die vrijwillig ten prooi valt aan terroristen op de Seine? Of van een mediatycoon die verliefd wordt op een hippie huishoudster die beelden maakt van ‘ontlede penissen’ en ‘overwinnende vagina’s’? Het levert in elk geval een geheel op dat, zoals Toltz het zelf noemt, ‘min of meer realistisch en tegelijkertijd totaal krankjorum’ is.

John Irving
‘Ik ben bijna een jaar bezig geweest met het vinden van de juiste toon. Op een gegeven moment realiseerde ik me dat ik er ook weer niet te véél grappen in moest stoppen.’ En dat was best een gevecht, tegen zijn ‘ impulse to be silly’. ‘Daar heb ik altijd last van gehad. Als ik vroeger op school het goede antwoord op een repetitievraag niet wist, bedacht ik altijd een grappig antwoord.
Wat nog tot daar aan toe was, maar soms gebeurde het me ook dat ik het antwoord wèl wist, maar ook een grappige alternatief had. En dat laatste schreef ik dan meestal toch op…’
Toch leuk dat die levendige fantasie hem als schrijver wél ruime voldoendes opleverde. Wat heet, hier en daar wordt hij zelfs getipt als een waardige opvolger van John Irving. Al heeft hij zelf gemengde gevoelens bij dat compliment. ‘Het is altijd een beetje moeilijk om erop te reageren als je vergeleken wordt met iemand wiens werk je nauwelijks kent. Toen ik een jaar of veertien, vijftien was, heb ik "The World According to Garp" gelezen, dat een van de favoriete boeken van mijn ouders was. Sindsdien heb ik de verfilming ervan nog een paar keer gezien, die me eigenlijk veel helderder voor de geest staat. Maar dan heb je het ook wel gehad. Ik hou het er dus maar op dat het vleiend is, en ik me echt eens in hem moet gaan verdiepen.’

Woody Allen
‘Het is trouwens toch leuk om te zien met hoeveel overtuiging sommige recensenten beweren wat je invloeden zijn,’ grinnikt hij. ‘Zo van: “Steve Toltz heeft duidelijk zijn Mark Twain gelezen…” O ja? Nou, eigenlijk geen letter. But don’t let that stop you!’
Wat zijn invloeden dan wel waren? ‘Knut Hamsun was een grote. John Fante – Jasper heeft lange tijd enorm als zijn held Arturo Bandini geklonken. Céline en Thomas Bernhard… En Raymond Chandler, die de schrijver is waar ik zelf het vaakst hardop om moet lachen. Dat vergeet je nog wel eens: wat een ontzettend goeie grappen die man schreef. Maar de enige bij wie het me regelmatig gebeurde dat ik iets van hem las, het weglegde en meteen naar mijn pen greep om zelf te schrijven, was Woody Allen. Die korte verhalen die hij vroeger voor The New Yorker schreef, zijn echt fantastisch. En hij is een perfect voorbeeld van wat ik zie als originaliteit: hij legt verbanden tussn dingen die niemand anders zou leggen. Brengt Ingmar Bergman en The Marx Brothers bij elkaar, en laat dat natuurlijk lijken. Als ik Woody Allen lees, denk ik altijd: dat wil ik ook!’