‘Als ik aan het schrijven ben, moet ik me helemaal kunnen inleven in de sfeer. Want als mij dat niet lukt, lukt het de lezer ook niet.’

‘Voor ik aan een nieuw boek begin, haal ik uit een mapje met ideeën voor romans dat ik altijd heb liggen vijf of zes mogelijkheden, die ik allemaal in vijf zinnen samenvat. Het thema, het uitgangspunt, het interne of externe conflict dat de zaak aan de gang moet brengen… Soms vallen die ideeën zomaar binnen, soms haal ik ze uit de krant of hoor ik iets dat mensen in mijn omgeving hebben meegemaakt. Die opties zet ik vervolgens onder elkaar, en bespreek ik met mijn vrouw en mijn redacteur. Heel democratisch gaat dat, al weet ik het meestal wel te manipuleren in de richting van het onderwerp dat ik zelf het liefste wil. Is de keuze eenmaal gemaakt, dan praten we er nog wat verder over. Waar zal ik het verhaal zich laten afspelen? Wat zijn interessante zijlijntjes? Tot die vijf zinnen er tien zijn geworden, en ik research kan gaan doen.
"Weerzin" gaat over een man die, terwijl hij een heel goed huwelijk heeft, toch obsessief verliefd wordt op een veel jongere vrouw, wat de nodige destructieve consequenties heeft. En de hoofdpersoon is manager Marketing & Sales in een groot hotel met een daaraan gekoppeld vakantiepark, ergens aan de kust. Die setting is, zoals meestal, betrekkelijk arbitrair. Het moest iemand zijn in een bedrijf waar mensen veel in en uit lopen. Waar een beetje reuring is. En ik vind het altijd leuk om een werkplek te kiezen die lezers wel kennen, maar alleen van de voorkant. Want iedereen heeft wel eens in een hotel gelogeerd, maar wat er achter de schermen gebeurt, weet je niet. Wat doet zo’n manager de hele dag? Wat voeren hij en de mensen om hem heen uit? Dat soort dingen moet je uitzoeken. Al moet je wel waken voor de neiging om alles in het boek te stoppen. Zo’n manager is bijvoorbeeld vooral bezig met een soort ambtelijk werk – aanvragen afhandelen, teksten bedenken, overleggen met de rest van het “managementteam” – dat je niet eindeloos moet laten zien. Een paar highlights is genoeg. Het belangrijkste is dat ik me, als ik aan het schrijven ben, helemaal moet kunnen inleven in de sfeer. Ik moet die man en het hotel voor me zien. Want als mij dat niet lukt, lukt het de lezer ook niet.’

Bedbeleving
‘Dus dan ga ik eerst met mensen praten en dingen lezen. Bladen over de hotelwereld, waar ik dan een proefabonnement op neem. Deze bijvoorbeeld: "Hospitality Managment" en "Misset Horeca". Héérlijke bladen zijn dat. Heel erg van de positieve sfeer. We-maken-er-iets-moois-van. We-zijn-er-voor-de-gasten. Die gebruik ik om er feitelijk dingen uit te halen, maar ook voor de lol van dat opgewerkte gebakken-lucht-taalgebruik. Op een gegeven moment heeft het hotel in "Weerzin" nieuwe bedden nodig, en dan laat ik mijn hoofdpersoon brochures en advertenties doorkijken. Dit soort teksten kom je dan tegen [leest voor uit een tijdschrift]: “Als de basis niet goed is, deugt geen enkel concept. Henk Dressens van Konklijke Auping bv: ‘De aantrekkelijkheid van dergelijke concepten bestond vooral in het feit dat er een nieuwe aanpak was. Weg met die vieze spreien! Een nieuwe, frisse look. Veel comfortabel ogend materiaal. Ik zou hoteliers adviseren niet te imiteren maar te ínnoveren. Juist naar echte goede en comfortabele bedden te kijken. Een echt bed, zoals thuis. Het is een feit dat het traditionele hotelbed volledig is ingehaald door het privé-uitgangspunt van de gast.’” En nou komt-ie: “‘Er is een enorme verandering in bedbeleving gaande.’” Ideaal materiaal, natuurlijk. Maar je moet dat soort dingen ook weer niet te veel citeren, want dan wordt het een parodie. Karikaturen schetsen is in een thriller niet handig. Humor staat haaks op suspense.
Als je mensen benadert om dingen te vragen, zijn ze uiteindelijk meestal erg bereid om mee te werken. Ik ben natuurlijk geen Harry Mulisch. Ze zeggen niet meteen: “Ha, meneer Appel, de beroemde schrijver!” Je belt op, legt uit wie je bent en ik neem altijd een boek voor die mensen mee. Gelukkig staat mijn foto daar tegenwoordig achterop, dus dat kan nog als een soort legitimatie bewijs dienen. Dit keer had een neefje van me toevallig net de hotelschool afgerond. En ik heb uitgebreid gesproken met een man die werkt in een hotel hier in de buurt en met iemand op de marketing & sales-afdeling van Center Parcs in Zandvoort.’

Anekdotes
‘Een van de dingen die ze vertelden is dat de hotelwereld een jaar of vijf, tien geleden collectief heeft zitten slapen toen die boekingssites opkwamen. Dat hadden we zelf moeten doen!
Maar, ach, was de gedachte, dat is een voorbijgaand iets. Marginaal. Mensen blijven toch boeken via de vvv en de telefoon. Nu moeten hotels steeds lager gaan zitten met hun prijzen, omdat klanten alle tarieven kunnen vergelijken. Hotels klooien trouwens toch voortdurend met hun prijzen. Ze hebben zelfs speciale computerprogramma’s die berekenen: komend weekend doen we de prijs tien euro omlaag en dan en dan weer omhoog. Een voortdurende schommeling die samenhangt met de bezettingsgraad. Je wilt de tent vol hebben, maar ook niet te goedkoop. Die prijzen die vroeger aan de binnenkant van de deur stonden kun je rústig vergeten.
Ik vraag natuurlijk ook altijd naar anekdotes en gekke verhalen. Probleem is alleen dat mensen altijd zeggen “O, meneer, ik zou wel een bóek kenne schrijve!” maar als je dan doorvraagt, komt er meestal niks. Dat heb ik ooit héél sterk gehad toen ik het cadeauboekje voor de Maand van het Spannende Boek "Als broer en zus" schreef, en ik iemand in een elektronicazaak wilde laten werken. Ik naar zo’n winkel. Degene die er stond, wist zo gauw niks, maar, zei hij: morgen is Herman er weer, en die werkt hier al dertig jaar. Die heeft van álles meegemaakt. De dag erop spotte ik direct wie Herman was, en hij was duidelijk ingelicht. “Ja, ik weet waar u voor komt,” zei hij meteen, “maar ik vertel niks. Want binnenkort ga ik met pensioen, en dan ga ik het allemaal zelf opschrijven.”’

Wasgoed
|‘Veel kun je zelf ook wel bedenken bij zo’n hotel. Gasten die een enorme rotzooi van hun kamer maken. Een man die van de hoogste verdieping uit het raam springt – het Herman Brood-effect, zeg maar. Maar het helpt om het uit de mond van zo’n man te horen. En soms levert het ook wél een verrassinkje op. Je weet toch dat mensen hun wasgoed in van die grijze zakken naar de wasserette brengen, waarna zestienjarige meisjes het spul wassen? Als je nu zelf voor zo’n machine zit te wachten, ben je écht een loser. Nou, vertelden ze me daar, ooit maakte zo’n meisje uren later zo’n zak open, bleek er vuilnis in te zitten! Met als andere kant van de medaille natuurlijk dat de zak met wasgoed die ochtend aan de straat was gezet. Kijk, dát zijn leuke dingen voor de mens!’
Als een manuscript eenmaal klaar is, laat ik het altijd nog lezen door de praktijkdeskundigen. Je kunt niet alles vooraf vragen en het behoedt je voor blunders. Want die kom ik toch vaak tegen in boeken, hoor. Neem "Datumloze dagen" van Jeroen Brouwers. Die laat zijn hoofdpersoon een oratie houden aan de VU, terwijl die man helemaal geen hoogleraar is! Die kan dus nóóit een oratie houden. Je reinste flauwekul! En als er op een gegeven moment cliniclowns in de buurt van een intensive care lopen, geloof ik dat al niet helemaal. En als ze dan ook nog met confetti gaan gooien, geloof ik dat helemáál niet! Dat tast voor mij de geloofwaardigheid van een heel boek aan. Dingen moeten altijd kloppen. Dan kan je nog zo’n mooi beeld bedacht hebben, als het niet kan, dan verzin je maar iets anders.’