De eerste keer dat Jonathan Trigell (1974) de verfilming van zijn debuutroman op het grote doek zag, was hij volkomen van de kaart. Ontroerd, verbijsterd en dolgelukkig dat wat er voor zijn ogen tot leven kwam zo klopte bij wat hij achter zijn schrijftafel had bedacht.

De toon. De dialogen. En dan Andrew Garfield die de hoofdrol speelde. ‘We hebben zo’n geluk gehad met hem,’ zegt hij stralend. ‘Inmiddels is hij een grote Hollywood-acteur. Hij zit in Lions for lambs met Tom Cruise en Robert Redford. En binnenkort is hij te zien in de nieuwe film van Terry Gilliam, als tegenspeler van Heigh Ledger.’
‘He’s in a completly different league now.’
Zijn enthousiasme is begrijpelijk. Omdat Boy A, die in de Nederlandse bioscopen ging draaien op de dag dat de vertaling van zijn roman verscheen (of andersom), inderdaad een fantastische film is. En omdat het een tweede kans gaf aan een boek dat hij al in 2002 als student ‘creatief schrijven’ aan de Universiteit van Manchester voltooide en dat bovendien gáát over tweede kansen.

In het verhaal volg je Jack, een jongen van vierentwintig die op de eerste pagina zijn naam heeft mogen kiezen uit "Het grote jongensnamenboek", omdat hij begeleid door maatschappelijk werker Terry aan een nieuw leven mag beginnen. Na vijftien jaar achter de tralies. Met een verse naam, in een onbekende stad waar hopelijk zelfs de ratten van The Sun hem niet zullen vinden. Want die kopten op de dag van zijn vrijlating: ‘MAAK BEKEND WAAR HIJ HEEN GAAT, DAN REKENEN WIJ WEL MET HEM AF!’
Wat hij en zijn vriendje, Jongen B, ooit hebben gedaan om die volkswoede te verdienen, wordt langzaam onthuld. Als ze het al verdiend hebben.

Want dat was een van de vragen waarmee het voor de schrijver begon, na een nachtelijk na-de-kroeg-gesprek met vrienden. ‘Eén van hen had als jongen een tijdje in een jeugdinrichting gezeten, voor een veel lichter vergrijp dan ik beschrijf. Hij was een ongelooflijk aardig iemand. Stond voor iedereen klaar, was de eerste die je belde als je een probleem had. En hij vertelde hoe moeilijk het, zelfs na een heel korte tijd, was geweest om zich daarna weer aan te passen aan het leven in de “echte wereld”. Dat zette me meteen aan het denken. Wat zou er gebeuren als iemand zijn hele vormende jaren in zo’n instelling had gezeten? Al die dingen die je normaal tussen, pakweg, je vijftiende en twintigste ontdekt ineens in een paar weken moest verwerken? Alsof iemand uit een coma komt of als buitenaards wezen op aarde landt. En wat als diegene zo’n misdaad had begaan waar het publiek en vooral de tabloids geobsedeerd door raken en die zogenaamd nooit vergeven kan worden?’

Zoiets als de beruchte zaak rond de peuter James Bulger inderdaad, die in 1993 in Liverpool door twee 11-jarigen werd vermoord. Al gaat het boek, hoewel Trigell een paar opzettelijke overeenkomsten inlaste, nadrukkelijk níet over hen. ‘Hun leeftijd en de reactie op hun daad lijken op elkaar. Maar die jongens hebben bijvoorbeeld nooit in de gevangenis gezeten. Na hun behandeling kwamen ze op hun negentiende vrij.’
Geen onbelangrijk verschil, want in de flashbackscènes in de gevangenis stak hij juist veel researchtijd. ‘Ik wilde de taal en details van die plek zo goed mogelijk vangen. Hoe handig gevangenen die er lang zitten worden in het dingen doorgeven van cel naar cel, bijvoorbeeld, aan touwtje gemaakt van stukjes deken. Hoe ze nieuwkomers de stuipen op het lijf jagen en dwingen kinderliedjes te zingen, om ze te vernederen en een hiërarchie in stand te houden.’
Het leverde overtuigende, realistische momenten op die een grimmig contrast vormen met Jacks heden. Dat van een tamelijk lieve, schijnbaar onschuldige knul die voor het eerst van zijn leven met vrienden en collega’s omgaat, kroegentochten maakt en, jawel, een meisje krijgt.