Vijftien jaar lang hield Joke Hermsen zich bezig met het werk van Belle van Zuylen. Maar omdat niet alle vragen wetenschappelijk konden worden beantwoord, besloot ze haar verbeelding los te laten op die ene, duistere zomer van 1785. Resultaat: 'De liefde dus'.

Juli 1785. Belle van Zuylen, buiten onze landsgrenzen beter bekend als Madame de Charrière, besluit in het diepste geheim af te reizen naar Parijs. Al veertien jaar woont ze met haar echtgenoot en diens twee ongetrouwde zusters in het Zwitserse Colombier. Hoewel ze afleiding zoekt in het schrijven van romans, muziek en eindeloos veel brieven, kwijnt ze langzaam weg. Ze mist zowel intellectuele uitdaging als de drukte van de stad, maar bovenal verlangt ze naar de minnaar die haar verliet. Zonder iemand in te lichten, vertrekt ze naar Parijs. Zelfs haar echtgenoot weet niet waar ze uithangt.In Parijs heerst een grimmige sfeer. Het volk heeft genoeg van de decadente Louis XVI en Marie- Antoinette. De koning probeert zijn greep op het land te behouden door tegenstanders in de Bastille op te sluiten. Belle, gekweld door tal van vage fysieke klachten, besluit haar heil te zoeken bij de even befaamde als omstreden arts en alchemist graaf Balsamo Cagliostro.
In de koets op weg naar Parijs begint De liefde dus, een intrigerende mengeling van feit en fictie, waarin Hermsen aannemelijk maakt dat Belle in deze periode van haar leven treurt om de beëindiging van een grote, geheime liefde. Deze minnaar is een zekere Charles d’Apples en de roman wordt uit beider perspectief verteld, in de vorm van brieven, dagboeken en reisverslagen.

Verbeelding
Aan haar keukentafel legt Joke Hermsen uit waarom een roman over Belle van Zuylen nog iets toevoegt aan alles wat ze al eerder over haar schreef:
‘Ik heb twee boeken over haar gepubliceerd en een stuk of tien essays. Alles wat zij aan filosofische ideeën te melden heeft, verspreid over al haar essays, romans, pamfletten en brieven, had ik er wel uitgehaald. Maar er bleven vragen over die ik niet in een logisch academisch betoog kan beantwoorden. Die vragen kon ik alleen met behulp van de verbeelding proberen op te helderen.’
‘De zomer waarin dit verhaal zich afspeelt, is verreweg de meest duistere en tragische periode in haar leven. Niet alleen duister in de zin van zwart of donker, maar ook van onbekend. Biografen noemen het een “mysterie” en “een onopgelost raadsel”, want vrijwel alle informatie ontbreekt. Het is bovendien een periode in het leven, zo halverwege de veertig, waarin opmerkelijk genoeg meer vrouwen geneigd zijn huis en haard te verlaten vanwege een laatste grote liefde. Niet alleen nu, ook in haar tijd, bijvoorbeeld Madame de Chatelet of Julie d’Espinasse. Die waren ook begin veertig, hadden goede echtgenoten, een bloeiende salon, een literaire reputatie. Ze hadden een zekere vrijheid, ze mochten zelfs minnaars hebben, maar dan komt er zo’n grote liefde die ze dermate laat vlammen dat ze alle schepen achter zich verbranden. Dat is zo’n ongelofelijke kracht, die ik vooral bij Belle van Zuylen heel interessant vind, omdat zij het gezonde verstand altijd zo hoog in het vaandel heeft gedragen. In mijn roman beschrijf ik alle aspecten, motieven en valkuilen van zo’n laatste, grote hartstocht. Voor Belle van Zuylen was het eigenlijk de eerste keer dat ze daar helemaal in opging. In haar jeugd had ze voor Constant d’Hermenches ook zo’n liefde opgevat, maar die speelde zichhoofdzakelijk in brieven af, ze heeft hem maar twee of drie keer in haar leven gezien. En met De Charrière, haar echtgenoot, heeft ze een verstandshuwelijk gesloten. Hij had haar zelfs afgeraden met hem te trouwen, want hij had geen fortuin, was van lagere adel en hij vond dat zij vele malen slimmer en levenslustiger was dan hij. Maar ze moest weg uit Zuylen, ze was al dertig, ze hield het er niet langer uit.’
‘Zo belandde ze vanuit slot Zuylen op een boerderij in Zwitserland, met twee ongetrouwde zusters van haar echtgenoot als enige gezelschap. Terwijl ze in Nederland verkeerd had tussen mensen als Voltaire, Diderot, de hertog van Brunswijk. Colombier ligt prachtig, aan het meer van Neuchâtel, maar ze hield helemaal niet van de natuur. Ik heb dorpsbewoners gesproken, nazaten van vrienden uit die tijd, die beweren dat Belle zelfs nooit bij dat meer geweest is, terwijl het hooguit vijfhonderd meter lopen was.’

Geur opnsnuiven
‘Ik ben niet zo’n schrijver die pelgrimstochten onderneemt naar woonplaatsen van geliefde schrijvers. Maar als een schrijver het hoofdpersonage van je roman is, moet je er wel naartoe. Dan moet je de geur opsnuiven van de omgeving en van het dorp en zo iets van het isolement leren ervaren. Ik heb een tijdje in het huis tegenover haar huis gelogeerd. In dat dorp is nog nauwelijks iets veranderd, behalve dat ik met de auto zo in Neuchâtel ben, terwijl dat met de koets een halve dag reizen was. Ik weet nu hoe de stilte daar klinkt, hoe het licht op het meer valt, hoe snel de zon verdwijnt en er een enorme hagelbui komt. Bovendien heb ik in de bibliotheek van Neuchâtel belangrijke aanwijzingen over de identiteit van haar geheime minnaar gevonden, en tevens ontdekt dat onze grootste schrijfster van de 18de eeuw geen eigen graf heeft, maar onder een tennisbaan ligt, omdat het kerkhof een eeuw geleden geruimd is.’
‘Om echt voelbaar te kunnen maken wat die enorme strijd tussen hoofd en hart bij haar is geweest, heb ik alles wat mijn verbeelding toeliet moeten inzetten. Belle was een kind van de Verlichting, maar leefde op het breukvlak van de Romantiek en ze verenigde die twee eigenschappen in zich. Zij hield erg van denken, van wetenschap, maar ze had ook een heel hartstochtelijk gemoed. Dat herken ik wel, en daarom houd ik me ook al zo lang met haar bezig.’
‘De eigenlijke kwestie in mijn roman is de vraag of je voor je eigen geluk mag ongeluk stort. En of je ziek kunt worden als je dat niet doet. Het is en blijft een heel actuele vraag die moeilijk te beantwoorden is. Een moreel dilemma dat ik van alle kanten heb geprobeerd te belichten. Belle heeft nooit voor haar eigen geluk kunnen kiezen omdat ze niet tegen die maatschappelijke conventies in durfde te gaan. Dat deed ze alleen in haar romans. Twee personages liet ze hun hart volgen. In haar hele werk zijn dat de enige vrouwen die gelukkig zijn geworden.’

Belle van Zuylen
Isabella Agneta Elisabeth Tuyll van Serooskerken (1740-1805) werd geboren op slot Zuylen. In 1760 ontmoette ze Constant d’Hermenches, met wie ze gedurende vijftien jaar hartstochtelijk zou corresponderen en die, ondanks haar aandringen, zo verstandig was haar brieven niet te verbranden. Ook de brieven die ze schreef aan James Boswell en Benjamin Constant bleven grotendeels bewaard, evenals enkele romans, vele essays en pamfletten en een twintigtal muziekstukken.