Tjalie Robinson maakte zich sterk voor het behoud van de Indische cultuur in Nederland en de mengtaal Petjo. Wim Willems, zondag gast in Boeken, schreef zijn biografie.

Tjalie Robinson (1911-1974) was het boegbeeld van de Indische Nederlanders. Hij schreef veel over de koloniale tijd en welke sporen deze naliet, en was mede-oprichter van het tijdschrift Tong-Tong (later Moesson) en de Pasar Malam Besar. Na zijn dood raakte hij echter steeds meer uit beeld. Jan Boon, ook bekend onder de pseudoniemen Vincent Mahieu en Tjalie Robinson, werd in 1911 geboren in Nijmegen als zoon van een Nederlandse KNIL-militair en een Indische moeder. Hij groeide op op Java en werd sportjournalist en onderwijzer.
Na de oorlog, die hij doorbracht in krijgsgevangenenkampen, begon hij met schrijven en hield daar tot zijn dood niet meer mee op. Nadat hij in 1954 naar Nederland verhuisde, werd hij een fanatiek voorvechter van het behoud van de Indische cultuur. Zijn hele leven bleef Robinson tussen twee culturen in staan, maar hij besloot dat ook ‘halfbloed’ een identiteit was. In zijn werk hield hij zich daar uitgebreid mee bezig. Behalve de verhalen uit Nederlands-Indië heeft Robinson nog iets belangrijks nagelaten; hij documenteerde als enige een inmiddels uitgestorven taal: het Petjo.
Petjo werd in en rond Batavia gesproken tussen 1850 en 1950 en was de taal van de Indo-Europeanen, de grote groep mensen met een blanke vader en een inheemse moeder, die in veel opzichten tussen wal en schip viel. Over het algemeen deed het Maleis destijds dienst als voertaal, en was het Nederlands de taal met prestige. De meeste kinderen met gemengd bloed beheersten zowel Nederlands als Maleis. Maar voor de communicatie onderling ontstond uit deze twee talen het Petjo. Het Petjo gebruikte het vocabulaire van het Nederlands, maar de grammatica van het Maleis: een bijzondere vorm van een contacttaal die door taalkundigen een ‘mengtaal’ wordt genoemd. Petjo werd ook ‘de kromtaal van de speelplaats’ genoemd, omdat het vooral door jongens op straat werd gesproken. Thuis en op school moesten ze ‘netjes’ Nederlands spreken. Toch was het een volwaardige taal, met eigen regels, waarin alles uit te drukken viel. Het spreken van het Petjo had vooral een sociale functie: het was een bindmiddel voor de groep die vaak met identiteitsproblemen worstelde. Vanwege het informele karakter en de lage status is maar weinig gedocumenteerd materiaal van het Petjo bewaard gebleven. Sinds de dekolonisatie wordt het niet meer gesproken. Maar Tjalie Robinson zag het als zijn moedertaal en dankzij hem is het nu nog te bestuderen. In zijn bundel "Piekerans van een straatslijper" geeft hij op van het Petjo:
Ventje: ‘Tjalie is de grote schrijver van Indonesia en Nederland en samen in onze petjo taal. Jah? Tjoba zoals si-Tjalie hij beschrijf “koppi toebroek”: zoet zoet bitter net krêsêk krêsêk tussen de tanden! Adoeh je voel je tandenwater seg als je dat lees!’
Nono: ‘Wadoeh ja je heb gelijk Ventje! Nog niet pindang bandeng! Nog niet Tjap Go Meh! Adoeh nog niet de achterbuurten van Jakarta, nog niet de passer, nog niet de flora en faunanja van Indië, de kleine man overal in Indië, de stranden, de bergen… Adoeh werkelijk ister nog niet Hollander of Indonesiër yang zo mooi kan overbrengen gevoel van alles dag tot dag Indië.’
Ventje: ‘Ja en vertalen in de Nederlandse taal, ken niet!’
In het Nederlands:
Ventje: ‘Tjalie is de beste schrijver van Indonesië en Nederland samen in onze taal Petjo. Dat weet je toch? Stel je voor, hoe hij “koppi toebroek” [gemalen, ongefilterde koffie, vermengd met heet water en suiker] beschrijft: zo zoet en bitter net als Kresek [een gebied in West-Java] tussen je tanden! Jeetje, het water loopt in je mond als je dat leest!’
Nono: ‘Zeg dat wel ja, je hebt gelijk Ventje! Niet pindang bandeng! (visgerecht) Niet Tjap Goh Meh! (Chinees nieuwjaarsfeest) Poeh, ook niet de achterbuurten van Jakarta, niet de markt, niet de flora en fauna van Indië, de kleine man overal in Indië, de stranden, de bergen... Jee er is echt geen Hollander of Indonesiër die het gevoel van het dagelijks leven in Indië zo mooi kan overbrengen.’
Ventje: ‘Ja, en vertalen in het Nederlands gaat niet!’