Muziek loopt als een refrein door het werk en leven van schrijver en neuroloog Oliver Sacks. Tot twee jaar geleden had hij geen enkele intentie om een boek aan het onderwerp te wijden, maar nu is er gelukkig toch Musicofilia.

‘Vanmorgen,’ vertelt hij peinzend, ‘zwom ik een stukje in het zwembad van het hotel. En hoewel ik helemaal niet dol ben op Tsjaikovski, schoot me ineens iets van hem te binnen.’ Oliver Sacks (1933) neuriet een walsje, terwijl hij in een stoel met uitzicht op het Amsterdamse Centraal Station charmant onhandig mimet dat hij een baantje trekt. Verstrooide professor doet borstcrawl. ‘Eén, twee, drie. Eén, twee, drie. Het ritme sloot perfect aan bij de regelmaat van mijn slagen. Maar sindsdien hoor ik dat deuntje al de hele dag aan de rand van mijn gedachten. Het is als het ware ontsnapt aan zijn originele context, en vertoont nu een neiging tot mechanische herhaling die een beetje hinderlijk begint te worden.’
Een hemelbestormende observatie is het misschien niet. Geen verhaal dat een herziene editie van zijn nieuwe boek, "Musicofilia – Verhalen over muziek en het brein", zal halen. Maar heb je die fascinerende mix van case histories van gewone mensen met buitengewone neurologische aandoeningen en klankgerichte autobiografie gelezen, dan luister je er toch nét met andere oren naar. Omdat je weet dat zoiets simpels en herkenbaars als een liedje dat je maar niet los wil laten – een oorworm, een breinwurm – ‘zomaar’ uit kan groeien tot een martelende lus van repeterende noten in je hoofd. En dat is nog maar een van de vele wonderlijke wisselwerkingen tussen het raadselachtige universum van frontaalkwab, cerebrum en hersenschors en, pakweg, de toonladder in f.

Muziek uit de hemel
Muziek kan je vellen – zoals die ene vrouw, Silvia N., die kort na haar dertigste epileptische aanvallen kreeg telkens als ze ook maar een flard van één van haar geliefde Napolitaanse liederen opving.
Muziek kan bezit van je nemen als een allesverzengende passie – zoals bij Tony Cicoria, een gerespecteerde chirurg die, nadat hij door de bliksem werd getroffen, plotseling geobsedeerd raakte door Chopin, zichzelf piano leerde spelen en begon te componeren om de ‘muziek uit de hemel’ te vangen die hij voortdurend dacht te horen als ‘een frequentieband van de radio’ tussen zijn oren. (Dat doet hij trouwens nog: ‘Vorige maand werd zijn nieuwe stuk in New York uitgevoerd: "The Lightning Sonata".’) En muziek kan de laatste therapeutische strohalm zijn die versteende parkinsonpatiënten in beweging krijgt en dementen met proustiaanse kracht weer even in contact brengt met hun verdwene n herinneringen en hun persoonlijkheid. En dan hebben we het nog niet eens gehad over mensen die kleuren en vormen zien bij elke noot, kinderen die je feilloos kunnen vertellen in welke toonsoort je niest, en lijders aan hetsyndroom van Williams die ernstige verstandelijke beperkingen paren aan een groot sociaal hart, een enorme woordenschat en een haast grenzeloze muzikale gevoeligheid.
Oliver Sacks heeft ze in de loop der jaren allemaal voorbij zien komen. Hoewel hij naar eigen zeggen tot twee jaar geleden geen enkele intentie had om een boek aan het onderwerp te wijden, bleef muziek als een refrein door zijn (werkende) leven lopen. Tot hij al die oude en nieuwe gevallen wel in één band samen móest brengen. ‘Het is zo’n werk dat in de coulissen moet hebben gewacht tot het geschreven werd.’

Zalm en Bach
Zijn persoonlijke interesse gaat terug tot zijn vroegste jeugd. Toen hem op vijfjarige leeftijd werd gevraagd waar hij het allermeest van hield, antwoordde hij zonder aarzelen: ‘Gerookte zalm en Bach.’ Professioneel werd de neuroloog/schrijver voor het eerst met de mysterieuze krachten van de muziek geconfronteerd toen hij in 1966 in het Beth Abraham Hospital in de New Yorkse Bronx een groep postencefalitische patiënten behandelde die sinds de al bijna vergeten slaapziekte-epidemie van kort na de Eerste Wereldoorlog als panters opgesloten zaten in een kooi van bewegingsloosheid. Sacks liet ze, zoals hij beschreef in zijn klassieke, verfi lmde boek "Ontwaken in verbijstering" (Awakenings, 1972), tijdelijk uit hun comateuze slaap ontwaken met het experimentele medicijn L-dopa. Maar het effect dat het werk van muziektherapeute Kitty Styles sorteerde, maakte minstens evenveel indruk op hem: ‘Zien dat mensen die al die jaren zó vast hadden gezeten plotseling, voor de duur van een plaat, heel gracieus konden bewegen en zelfs weer konden praten… Dat vind ik veertig jaar na dato nog bijna net zo verbijsterend als toen.’
De relatie met die groep mensen die hem beroemd
zou maken bleef ‘de langste en hechtste’ in zijn leven. ‘Ik woonde naast dat ziekenhuis, op een meter of honderd van de ingang. Patiënten kwamen, als ze dat konden, langs in mijn appartement om een kopje warme chocolademelk te drinken. Als er iets te vieren was, dan vierde ik met ze mee.’ Maar ook in latere bundels met verhalen uit zijn praktijk als "De man die zijn vrouw voor een hoed hield" (1985) en "Een antropoloog op Mars" (1995) doken steeds gevallen op waarin muziek een doorslaggevende rol speelde. Van ‘Witty Ticcy Ray’, een van zenuwtikken aan elkaar hangende tourettelijder die vreugde en verlichting vond als jazzdrummer, tot ‘Dr. P.’ – de man die zijn vrouw, omdat de visuele delen van zijn hersenen door een tumor waren aangetast, inderdaad voor een hoed hield – die ontsnapt aan zijn zintuigelijke verwarring als hij werkt als muziekleraar en zich alleen kan aankleden als hij daarbij een bepaald liedje zingt.

Ziel in de hel
Typerend voorschrift van de behandelend arts Sacks: een leven dat helemaal uit muziek bestaat.
Waarom? Omdat hij mensen behandelt, geen abstracte ziektebeelden. ‘Ik ben bijzonder geïnteresseerd in de pathologie en de fysiologische kant van de zaak, dol op het onderzoeken van hersenscans. Maar hoe een individu zijn eigen situatie ervaart staat altijd voorop.’
Het verklaart de enorme empathie waarmee hij over zijn patiënten schrijft. Al weet hij inmiddels dat hij de grens tussen invoelen en vereenzelvigen streng moet bewaken: ‘Het is me een paar keer gebeurd dat ik me inderdaad met hen identifi ceerde, en dat was een ramp. Ik heb bijvoorbeeld ooit een geliefde nicht gehad die na een beroerte aan afasie leed. Ze verloor de macht over de taal, terwijl het altijd een heel welbespraakte vrouw was geweest. Ik zag haar schreeuwen van woede en angst. Als een ziel in de hel. Het besef wat dat voor haar moest betekenen overweldigde me zo dat ik niet meer kon functioneren als arts.’
Dat gevaar begrijp je goed als je in het prachtige hoofdstuk ‘In het moment – muziek en geheugenverlies’ het hartverscheurende verhaal van Clive Wearing leest. Clive was een eminent Brits musicoloog tot hij werd getroffen door een hersenontsteking die zoveel schade aanrichtte dat zijn geheugen bijna compleet werd weggevaagd en ook nieuwe ervaringen binnen een paar seconden worden gewist. ‘Hij is op dat moment veel facetten van zijn identiteit kwijtgeraakt,’ zegt Sacks. ‘Begrippen als plaats en tijd zijn weggezogen. Hij heeft maar een paar flarden van zijn persoonlijke geschiedenis ter beschikking, nauwelijks een autobiografie meer. En niet alleen het verleden is weg, een toekomst kan hij zich ook niet voorstellen. Hij heeft het voortdurende, beangstigende gevoel dat hij net uit een soort dood is ontwaakt.’
Een huiveringwekkend symbool voor zijn toestand is het dagboek dat hij nog steeds bijhoudt. ‘14.10 uur: nu echt wakker,’ staat erin. ‘14.14 uur: nu eindelijk wakker (…) 14.35: uur nu helemaal wakker.’ Enzovoort, en zo afgrijselijk voort.

Helende krachten
Er zijn maar twee dingen die Clive wat houvast geven: zijn vrouw Deborah – die hij om onverklaarbare redenen wel als zodanig herkent – en opgaan in zijn andere grote liefde. ‘Als je tegen hem zegt: ken je die-en-die fuga van Bach? Dan zegt hij steevast: nee, nooit van gehoord. Maar laat hem de bladmuziek zien of speel de eerste paar maten, en hij schiet in gang. Hij speelt hem moeiteloos, alsof hij alleen tijdens die handeling toegang heeft tot een specifi ek deel van zijn geheugen. En het is veel meer dan alleen een mechanische handeling. Als je hem een koor ziet dirigeren, besef je dat hij op dat moment niet alleen muzikaal intact is, maar ook professioneel en sociaal. Hij moedigt mensen aan, doorleeft wat hij hoort. Hij is weer aanwezig als de meesterlijke musicus die hij altijd was, met alle humor en gevoeligheid van dien. Een paar seconden na de laatste noot is het weg, en weet hij er niets meer van.’
‘Muziek,’ doceert Sacks, sabbelend op een chocolaatje, ‘heeft een heel scala aan helende krachten, die volgens mij niet veel anders zijn dan de reacties die we allemaal op muziek hebben, alleen krijgen die hier extra gewicht doordat er bij de mensen in kwestie bepaalde normale vermogens verdwenen zijn. Muziek roept bij iedereen bepaalde stemmingen op, maar dat wordt des te treffender bij mensen die op eigen kracht moeilijk toegang kunnen krijgen tot hun emoties; of dat nu komt door autisme, een beschadiging van de frontaalkwab of bepaalde vormen van depressie. En de link tussen het ritme van muziek en beweging is zelfs een eigenschap die universeel en uniek is voor de menselijke soort. Je voet bewegen op de maat, dansen. Elk kind doet dat, zonder dat het aangeleerd hoeft te worden, terwijl geen enkele chimpansee danst. Die aangeboren verbanden in de hersenen tussen het auditieve en motorische systeem kunnen van levensbelang zijn voor parkinson patiënten.’
‘Er wordt me wel gevraagd wat mijn “boodschap” is met dit boek. Ik ben absoluut geen evangelist, maar ik hoop wel dat mensen zich aan de hand van de beschrijvingen die ik geef gaan afvragen of muziektherapie geen gebied is waar meer onderzoek naar gedaan moet worden. Want de werkzaamheid ervan is soms op een onverantwoorde manier gehyped, maar veel vaker nonchalant terzijde geschoven. Het wordt tijd dat we de ware mogelijkheden en beperkingen in kaart brengen.’

Heel naar gevoel
Een opvallende getuige die hij in "Musicofilia" voor zijn pleidooi kan opvoeren is ‘patiënt O.S.’. Sacks zelf dus.Want, zoals hij al eerder beschreef in "Een been om op te staan" (1984), toen hij in 1974 tijdens een bergwandeling een been brak bij het vluchten voor een woedende stier, gaf het ritme van mars- en roeiliederen hem de kracht om zijn redders tegemoet te kruipen. En leek hij in het revalidatieproces te zijn vergeten hoe hij moest lopen en zijn been zelfs niet meer als het zijne te herkennen, zodra Mendelsohns Vioolconcert in e-klein zich voor zijn geestesoor begon af te spelen, kwam alles terug: ‘Het natuurlijke ritme en de melodie van het lopen en het gevoel dat het been leefde, van míj was.’
In hetzelfde jaar ervoer hij ook wat het is om een muzikale hallucinatie te hebben. ‘Ik sliep heel slecht en nam veel te veel slaapmiddelen. Op een ochtend dacht ik, in het schemergebied tussen waken en slapen, Duitse liederen te horen die ik ook toen ik wakker werd niet kwijtraakte. Ik nam een douche, dronk koffie, sloeg met een vlakke hand in mijn gezicht. Niets hielp. Uiteindelijk belde ik een vriend. “Het is muziek waar ik een heel naar gevoel bij krijg,” zei ik. “Ik weet niet waarom het er is. En ik versta geen Duits!”’
Sacks neuriede wat hij hoorde, waarna zijn vriend vroeg of hij onlangs jonge patiënten in de steek had gelaten of literaire kinderen vernietigd. Beide, antwoordde hij verbaasd. Hij was de dag ervoor opgestapt bij een kinderafdeling van een ziekenhuis én had het manuscript van een essaybundel verbrand.
Het waren Mahlers "Kindertotenlieder". ‘Ik hou niet van zijn werk, ken het niet goed en versta zijn taal niet. En toch vonden mijn hersens met afschuwelijke precisie die muzikale metafoorvoor de twee crises die er op dat moment in mijn leven waren!’

Blinde vlek
De laatste jaren doen dergelijke dingen zich niet meer voor. En dat terwijl hij toch steeds dover begint te worden – ‘Je zult langzaam, luid en duidelijk moeten spreken,’ waarschuwt hij aan het begin van ons gesprek – en dergelijke hallucinaties opvallend vaak correleren met doofheid. ‘Zoals visuele hallucinaties bijna altijd samenhangen met blindheid. Als er niet genoeg input is van de zintuigen, gaan delen van de hersens zelf beelden of wijsjes genereren.’ Die beelden kan hij in zijn volgende boek, over visuele fenomenen, weer wel uit de eerste hand beschrijven: ‘Sinds mijn rechteroog bijna blind is en het zicht in mijn linkeroog ook achteruitgaat, heb ik inderdaad heel eenvoudige hallucinaties. Ik zie kleine geometrische figuren, een soort schaakbordjes, en letterachtige zigzaglijnen.’
Hij haalt een notitieboekje uit zijn zak en wijst op een schetsje. ‘Kijk. Ik heb een grote blinde vlek in mijn rechteroog, maar als ik naar een blauw oppervlak kijk, neemt die vlek binnen een paar seconden dezelfde kleur aan.
Lijkt te verdwijnen. En een tapijt met een voorspelbaar repeterend patroon oals hier op de vloer ligt, wordt ook vanzelf ingevuld.’
Hij lijkt bijna op te lichten van verwondering en nieuwsgierigheid ‘Het spijt me dat dit me overkomt en ik ben er ook bang voor. Zeker voor de oorzaak: een kwaadaardige tumor, hoewel men zegt dat die door bestraling wordt vernietigd en zich niet gauw zal uitzaaien. Ik probeer nu een dealtje te sluiten met mijn tumor: je mag mijn oog hebben, als je de rest maar met rust laat.’ Dan kan hij ook zichzelf nog jaren blijven onderzoeken. ‘Ik ga mezelf behandelen als een geval,’ lacht hij. ‘Hopelijk met net zoveel sympathie als ik voor mijn andere patiënten heb.’