Zeven zomerweken lang vertellen Nederlandse schrijvers over het voorbereidend onderzoek voor hun nieuwe boek. Reizen ze de wereld rond, lezen ze vooral veel andere boeken of zitten ze gewoon de hele dag te googlen?

‘Een boek schríjven is een crime. Althans bij mij, want als ik begin, ken ik het verhaal al. Dat zou ik zo in vijf bladzijden kunnen vertellen. En de plot heb ik al denkend en kriebelend op blaadjes ook al in elkaar geschroefd. De hele deur hangt vol gele briefjes met hoe het allemaal moet. Als ik eenmaal aan de slag ga, denk ik op pagina tien: o jezus, nou moet ik nog naar pagina driehonderd... Maar het onderzoek – naar archieven gaan, mensen bellen, oude foto’s, films en krantenberichten bekijken – dát is het leukste wat er is.
Bij dit boek begon dat toen ik per toeval ergens las dat de archieven over Mata Hari in Parijs, waar ze in 1917 is geëxecuteerd, pas honderd jaar na haar dood geopend mochten. Dan word ik natuurlijk al getriggerd. Want waarom is dat? Wat mogen we niet weten? Dat soort dingen kom ik wel vaker tegen. Ik heb in 1984 een documentaire gemaakt over de invasie in Normandië. Op de begraafplaats moest ik ineens ontzettend nodig pissen, dus terwijl de cameraman en een oude soldaat ontroerd langs de graven sjokten, dook ik achter de rododendrons. En tot mijn stomme verbazing zie ik daar een enorme marmeren zerk, waarop alleen staat: “Not to be opened before the 6th of june 2044”... Maar goed, toen ik dat berichtje had gelezen, ben ik een paar boeken over Mata Hari gaan kopen, van wie ik heel weinig wist, en vervolgens uit nieuwsgierigheid haar verhaal gaan nalopen.
Je begint dan met de zware beschuldiging van spionage voor de Duitsers in de Eerste Wereldoorlog. Omdat ze als wereldberoemde danseres, de Madonna van toen zeg maar, veel op tournee was, zou ze in 1911 al getraind zijn en twee codenamen hebben gekregen: A44 en H21. Het lijkt de Bob Evers-serie wel! Maar als je in de archieven van de geheime dienst in Keulen kijkt, blijkt agent H21 nooit te zijn geregistreerd en komen haar artiestennaam én haar echte naam, Margaretha Zelle, nergens voor. Terwijl álle vrouwelijke spionnen – daar werkten de Duitsers graag mee: mooie dames die met Franse militairen het bed in doken – met naam en toenaam worden genoemd. Dan zou die deutsche Gründlichkeit bij haar ineens niet van toepassing zijn?!
Nog iets vreemds: toen ze de eerste keer in Frankrijk werd gearresteerd, kreeg ze te horen dat ze natuurlijk wel wisten dat ze Mata Hari heette, maar, zeiden ze, u heet óók Clara Benedix. Hup, de cel in. Zij bleef zeggen: “Wie ís die vrouw dan?!” Na vier dagen moesten ze haar vrijlaten. En als je nu zoekt op Clara Benedix, vind je: Duitse spionne die sterke gelijkenis met Mata Hari vertoonde. Punt. En dan bleek ook nog dat ze waarschijnlijk een verhouding had met Prins Hendrik! De Franse gezant, die een dagboek heeft bijgehouden, ging namelijk op audiëntie bij Wilhelmina om een gratieverzoek voor haar in te dienen. Zij gooit het papier meteen weg, en dan schrijft hij
dat ze woedend zei: “Wij willen niets te maken hebben met de buitenechtelijke relaties van onze echtgenoot.” Die zin laat toch weinig te raden over?
Of ik het raadsel kan oplossen, weet ik niet, maar als je de feiten die je hebt in een logische volgorde zet, kom je een heel eind. Als je als lezer meegaat in mijn gedachtegang, denk je: zo zóu het geweest kunnen zijn... Een lastig probleem is dat je alles zo nauwkeurig mogelijk probeert weer te geven: haar leven, de ontwikkelingen aan het front. Neem alleen al al die hoge heren waar ze mee “dineerde”: ik heb inmiddels driehonderdtwaalf minnaars geteld, van de minister van Buitenlandse Zaken
tot de opperbevelhebber van het Franse leger. Koos Speenhoff, Isaac Israëls, Picasso... Je moet ontzettend oppassen dat je geen oeverloze Teleac-cursus Mata Hari zit te maken. Je hebt zoveel uitgezocht en neergepend in documentjes. Maar ik lees het altijd voor aan mijn vrouw, en zodra die in slaap dreigt te vallen denk ik: dat stuk moet er maar uit.’