Zeven zomerweken lang vertellen Nederlandse schrijvers over het voorbereidend onderzoek hun nieuwe boek. Reizen ze de wereld rond, ze vooral veel andere boeken of zitten ze gewoon de hele dag te googlen?

‘Ik had net de Librisprijs gewonnen en wilde even ontsnappen aan de drukte. Ik ging naar Texas en reed op die eindeloze wegen waar je af en toe moet stoppen omdat je
anders begint te hallucineren. Zo kwam ik het dorpje Quanah, waar een beeld van Quanah Parker stond.
Ik heb helemaal niets met indianen, westerns vind ik ook niks, maar ik las dat opschrift en ik schoot helemaal vol. Begin negentiende eeuw bouwde een pioniersfamilie in Texas een fort: Fort Parker. Op een dag staan er zevenhonderd jonge Comanche-strijders voor de deur. De grootmoeder, Granny Parker, wordt misbruikt en met een speer aan de grond gespietst. Haar man wordt naast haar levend gescalpeerd. Een aantal kinderen wordt gedood, een aantal meegenomen. Granny Parker overleeft de aanslag uit pure wilskracht, omdat ze die kinderen terug wil vinden. Vijftien jaar later, na een leven vol haat tegen die Comanche, wordt haar kleindochter Cynthia Ann teruggevonden, maar zij is volledig Comanche geworden. Ze heeft intussen een zoon en dat is Quanah.
Wat me zo aantrok in het verhaal is dat je datgene waar je zo van houdt terugkrijgt als datgene wat je haat. Kun je tot begrip komen, tot vergeving? Dat is het uitgangspunt van het verhaal. Deze Quanah wordt de leider van de Comanche, de laatste die met zijn stam een reservaat ingaat. Met hem is de overwinning van Amerika op de indianen voltooid.
De verteller van mijn boek is die grootmoeder. Over Quanah en Cynthia Ann is wel geschreven, maar eigenlijk niet over haar. Zij is voor mij het interessantste. In het hotel in Santa Fe heb ik in grote lijnen het hele verhaal opgeschreven, zo’n moment van Begeisterung. Toen wist ik dat ik een nieuw boek had.
Het moment dat de vlam overslaat, dat ik volschiet, dat is het allerbelangrijkste. Het heeft allemaal met liefde te maken. Het is alsof je verliefd op iemand bent en zegt: ga zitten en vertel me wie je bent. Wat vind je lekker om te eten, welke muziek vind je mooi?
Als dat allemaal gebeurd is, wordt er een stem geboren. Dat gold zowel voor Granny als voor Quanah. Ze worden iemand, krijgen een bepaalde taal en een bepaalde gedachtegang, en vanaf dat moment ben je klaar om te gaan schrijven. Voor die inleving heb ik de feiten nodig, maar het hart, het drama, het vuur van het verhaal zit in de invulling die je aan de feiten geeft.
Ik ben ontzettend dankbaar voor internet. Voor De zwarte met het witte hart moest ik overal zelf naartoe. Nu kan ik tot het laatste moment opzoeken of je die bloemen daar wel hebt in die tijd van het jaar. Toen moest ik naar Ghana, naar Indonesië, naar Oost-Duitsland, waar je voor ieder kopietje een formulier moest invullen. Dat is ondenkbaar nu.
Het is misschien niet echt nodig voor het boek, maar ik vind het belangrijk om de plekken te kennen dus ik ben nog een paar keer naar Texas geweest. Naar Fort Parker, om te kijken wat voor bomen er staan en hoe het stroompje loopt.
En ik ben in het huis van Quanah geweest, dat totaal verwaarloosd is maar nog helemaal zoals het was. Het bed waarin hij is overleden, de meubels. Ik kon rondlopen in het huis van een man met wie ik drie jaar bezig ben geweest en gewoon zijn keukenkastjes openmaken. Geweldig. En ik heb de graven van Quanah en Cynthia Ann bezocht. Niet voor het boek, maar voor mijn gemoedsrust. Als ik straks ga praten over die mensen wil ik bij ze zijn geweest. Dat maakt de belevenis voor mijzelf af, het maakt de cirkel rond.’