'Knielen op een bed violen' van Jan Siebelink werd een bestseller, de auteur een Bekende Nederlander. Filmmaker Pieter Verhoeff zocht een verklaring voor dit succes.

"Knielen op een bed violen", de roman die Jan Siebelink over zijn tot het zwarte calvinisme bekeerde vader schreef, is een megasucces. Sinds verschijning in januari 2005 gingen niet alleen meer dan vierhonderdduizend exemplaren over de toonbank – waar het winnen van de ako Literatuurprijs in datzelfde jaar natuurlijk het nodige aan bijdroeg – maar ook maakte het Siebelink tot Bekende Nederlander. Twee jaar later worden zijn dagen nog altijd voor een flink deel gevuld met lezingen, spreekbeurten en signeersessies. Bewogen lezers, maar vooral lezeressen, bezoeken de voordrachten in bibliotheken, dorpshuizen, literaire cafés en kerkgebouwen. De kwekerij in Velp, waar het boek zich afspeelt, wordt een bedevaartsoord, er komen speciale Siebelink-wandelingen en het gat in de heg, waardoor de zwartgejaste lekenpredikers Siebelinks vader stiekem opzochten, is tegenwoordig gemarkeerd door waxinelichtjes van geëmotioneerde lezers.

Groepje
Volgens het clubje vrienden waarmee hij regelmatig in een Amsterdams etablissement verkeert, wordt Siebelink door zijn lezers als een soort ‘zegenende goeroe’ gezien. Filmmaker Pieter Verhoeff, bij zo’n bijeenkomst aanwezig, komt door hun verhalen op het idee een documentaire over de schrijver te maken en over de vele reacties die zijn boek losmaakt. Verhoeff: ‘Ja, het idee is ontstaan tijdens een zaterdagmiddag in café De Zwart, met het groepje Jan Siebelink, Diederik van Vleuten, Dick Matena, Robert Ammerlaan en nog wat anderen. Zij waren weleens met Jan meegegaan naar een lezing in het
land en verbaasden zich over de bijzondere gaven die hem door zijn lezers worden toegedicht.’ De ncrv is bereid de documentaire te financieren en Verhoeff gaat met zijn cameraploeg de onvermoeibare schrijver volgen bij diens talloze spreekbeurten door het hele land. Met na afloop steevast een lange rij van lezers, onder wie veel ames van vijftig-plus, die een persoonlijk woordje met de beminnelijke schrijver willen wisselen (‘ik vind u een heel mooi mens en schrijver’). Hebben de vele reacties die dit boek over de christelijke godsdienst losmaakt te maken met de tijdgeest en kunnen we dus spreken van een toenemende religiositeit in Nederland?
Verhoeff: ‘Het boek speelt zeker een rol in de toenemende aandacht voor allerlei spirituele zaken en het zoeken naar zingeving. Van sterrenkunde tot teennageltherapie, iedereen zoekt wat. Maar ik denk dat verreweg de grootste groep uit lezers bestaat die een vergelijkbare godsdienstige achtergrond hebben, en die zich in het boek herkennen. Mensen die het geloof losgelaten hebben, zich schaamden of nooit meer durfden praten over wat ze hebben meegemaakt, die mensen voelen zich voor het eerst serieus genomen. Juist omdat Siebelink zonder spot, maar met deernis, liefdevolle loyaliteit over zijn vader schrijft, zal het sommige mensen helpen om een wat vrijere houding aan te nemen tegenover hun religieuze verleden, en dat werkt wellicht therapeutisch.’

Mannenbroeders
In zijn roman "Knielen op een bed violen" keert Jan Siebelink nogmaals terug naar zijn jeugd als kwekerszoon in Velp. De zachtmoedige vader (in het boek Hans Sievez genoemd) krijgt een goddelijk visioen (‘vuur uit de hemel, jongen’), waarna hij zich bekeert tot een godsdienstige sekte met calvinistische trekken. Vol mystieke ervaringen en intens zondebesef, rondreizende lekenpredikers en boekverkopers. Zeer tegen de zin van de moeder dringen de mannenbroeders steeds dieper hun leven binnen. De vader bezoekt huisdiensten in schuren, geeft al zijn geld uit aan godsdienstige boeken en zegt de glasverzekering op, juist voor een storm de kwekerij vernielt. Uiteindelijk sterft hij, omringd door volgelingen. Zijn vrouw en kinderen krijgen geen toestemming om afscheid van hem te nemen.
Verhoeff: ‘In zijn boek veroordeelt Siebelink de vader niet, maar hij probeert hem te begrijpen.’ In de documentaire zien we het de schrijver zijn gehoor steeds maar weer uitleggen: ‘Ik hield van mijn vader.’ Voor Siebelink is het een niet te onderdrukken ‘soort drang’ die hem ertoe drijft om telkens weer te vertellen hoe veilig hij zich voelde in het ouderlijk huis. De buitengewone vader, die, na te zijn geschoffeerd door een botte bloemenwinkelier, thuis rustig een stichtelijk boek leest. Die een geestelijk leven belangrijker vindt dan de geldzorgen van zijn gezin. Siebelink: ‘Mijn vader was geestelijk rijk. Ik vond hem geen sul, maar kreeg steeds meer respect voor hem.’ Net zoals bij zijn vader, constateert Jan Siebelink ook een zekere mystieke inslag bij zichzelf. ‘Om ontheven te raken van het sterfelijke, boven jezelf uit te stijgen.’ En ‘een verlangen naar extase, die deels bereikt werd door het schrijven van dit boek, en door wat het publiek mij geeft.’

Preekstoel
Pieter Verhoeff kent de wereld van de bijbel, Gods woord, uit zijn eigen jeugd. Als zoon van een christelijke schildersknecht in Lemmer wordt hij Nederlands Hervormd opgevoed. Later volgt hij aan de sociale academie De Horst in Driebergen, onderdeel van Kerk en Wereld, een opleiding tot kerkelijk jeugdleider, een zogeheten WIKA (werker in kerkelijke arbeid). En staatzelfs op de preekstoel. Verhoeff: ‘In de kerk van Lemmer heb ik een preek gehouden tijdens een zogenaamde Open Deur-dienst om buitenkerkelijken te lokken, die door mijn vader, die daar ouderling was, op de band is opgenomen. Later, toen ik een in zijn ogen losbandig leven leidde in Amsterdam, werd elke keer als ik thuis op bezoek kwam die preek op de bandrecorder afgedraaid. Om me te doen herinneren aan hoe ik toch eigenlijk wás. Dan geneerde ik me dood, hoorde mezelf met een stuitende zelfverzekerdheid oreren, vreselijk. Want ik ben zo tot mijn vijfentwintigste behoorlijk in het christelijke geloof geweest, maar langzamerhand kwam de twijfel opzetten. En toen ik naar Amsterdam verhuisde, in de provotijd, ging het heel snel. Ik ben stil de kerk uit gelopen, om nooit meer terug te keren.’

Onzegbaar
Ook Jan Siebelink gelooft niet in de god van zijn vader (‘de vonk sloeg niet over bij mij’), maar hij durft het geloof niet helemaal te ontkennen. In café De Zwart vliegen de grappen over deze, niet van opportunisme gespeende, houding over tafel: ja hoor, zal je zien dat de schrijver in de laatste uren voor zijn dood ineens heel erg gelovig wordt, in de hoop dat de hemelpoort dan voor hem open gaat (‘Jan is de enige die God een oor kan aannaaien’). Siebelink geeft toe dat zijn sterfelijkheid aan zijn zielenrust knaagt. Dat de onrust en gejaagdheid, die hij met het schrijven van dit boek dacht te kunnen verjagen, in verhevigde mate zijn teruggekomen. Verhoeff: ‘Hij zou zo graag willen dat er een god en een hemel bestonden en durft dat niet uit te sluiten. Door het schrijven van deze ode aan zijn gelovige vader koestert hij de hoop dat – mocht hij voor het hemelse gerecht moeten verschijnen – hij de goede kant zal worden opgestuurd. Daarom is dit boek zo’n bijzonder serieuze poging om het godsdienstige leven van zijn vader te begrijpen. Om het ongrijpbare, het onzegbare weer te geven. Wat hem niet lukt, natuurlijk. Hij komt er dichtbij, maar het echte geheim, waarom zijn vader heeft gedaan wat hij deed, zijn vrouw en kinderen verwaarloosde in het licht van de eeuwigheid, daar komt hij niet achter. De vader is dood en hij blijft achter met het raadsel. Het mysterie van God; er zijn zaken die je niet onder woorden kunt brengen. Ach, ik begrijp zijn gevoelens wel, al ben ik atheïst.’ Lachend: ‘Maar je zou bijna willen zeggen: Jan, gebruik toch je verstand.’