Dankzij haar ijzersterke debuutroman 'Poppy Shakespeare' is Clare Allan uitgegroeid tot literaire woordvoerster van de psychiatrische patiënten. ‘Een patiënt met een stem is zeldzaam.’

Ik ben duidelijk niet wat mensen verwachten, want ik heb nu al een paar interviews met mezelf gelezen waarin verbaasd werd opgemerkt: "Clare Allan maakt helemaal geen krankzinnige indruk..."'
Het is een dubieus compliment, lacht ze. Maar dat Allan (1970) sinds ze haar ijzersterke debuutroman 'Poppy Shakespeare' publiceerde in de Britse pers is uitgegroeid tot dé literaire woordvoerster van de psychiatrische patiënten, daar is ze niet echt rouwig om: 'Soms zou het wel fijn zijn om even níet de Geestelijk Gestoorde Schrijfster te zijn; niet het gevoel te hebben dat mensen dingen over je aannemen op basis van wat ze kennen uit films en van televisie. Maar juist daarom is het belangrijk dat ik er wel over praat: zodra journalisten en lezers tegenover me zitten of iets van me lezen, word ik een persoon in plaats van een verzameling symptomen en clichés.'
Zesentwintig was ze, toen op een dag de grond onder haar voeten wegzakte. Ze hoorde het verkeer, de voetstappen om haar heen van mensen die winkelden of naar hun werk gingen, maar het was alsof ze in een paar seconden overal buiten was komen te staan. Een paar maanden lang liep ze doelloos en verward over straat. Eten deed ze nauwelijks meer, contacten met vrienden en familie verwaterden. Tot ze uiteindelijk werd opgenomen in een psychiatrische kliniek in Noord-Londen, waar ze tien jaar lang worstelde met alles van stemmen in haar hoofd tot paranoïde angsten.
Haar redding: artsen die haar min of meer opgaven. En het schrijven van dit boek.
'Op een gegeven moment werd ik van de open inrichting weggestuurd, omdat ik geen vooruitgang boekte. Achteraf was dat het beste dat me had kunnen gebeuren. Anders had ik er nu misschien nog gezeten. Nu kreeg ik een sociaal werkster toegewezen, Deborah, die fan-tas-tisch was.'
Ze zwijgt even. 'Het rare in die inrichting was dat er nooit werd gesproken over de toekomst. Over hoe ik mijn brood later moest verdienen bijvoorbeeld. Alsof automatisch werd aangenomen dat ik daar altijd zou blijven; ik wás mijn stoornis, en verder niets. Dat ik twee ongepubliceerde romans had geschreven, daar werd geen enkele aandacht aan geschonken. Níemand die vroeg waar ze over gingen. Wat toch tamelijk bizar is - als je wilt weten wat er in iemands hoofd omgaat, lijkt wat diegene geschreven heeft me nogal fundamenteel... Deborah was de eerste die mijn ambities serieus nam en aanmoedigde. Dankzij haar ging ik een studie creative writing aan de University of East Anglia volgen, wat dé manier bleek om een brug te bouwen naar de buitenwereld. Door te schrijven bestond ik weer in de wereld.'
Topentertainment, in het geval van 'Poppy Shakespeare', een wervelende satire waarin de doorgewinterde patiënte N je met een hartveroverende, van straattaal doortrokken stem vertelt over haar leven in de inrichting Dorothy Fish. Een boek met een kritische boodschap, zeker. Maar volgens de schrijfster is het ook een lofzang op de menselijke veerkracht: 'Mensen zijn vaak het geestigst onder de moeilijkste omstandigheden. Humor is vooral een krachtig wapen van de machtelozen. Als je mooi, succesvol en rijk bent, waar moet je dan in godsnaam grappen over maken?'
En grappen maakt N bewust en onbewust genoeg. Over haar bonte verzameling lotgenoten, de onverschillige verplegers, de onzin van de medische bureaucratie en de angst om uit de inrichting ontslagen te worden.
Dat laatste mag paradoxaal klinken, Allan weet dat die angst onder patiënten wel degelijk heerst: 'It's a grim place, waar niemand voor z'n lol heengaat. Maar als ze er eenmaal zitten, krijgen mensen al heel gauw het idee dat ze erbuiten niet kunnen overleven. Hier horen ze thuis, dit is hun wereld en alles daarbuiten is vreemd en beangstigend.'

Pittige tante
En in deze microkosmos waarin krankzinnigheid de norm is, laat ze aan het begin van de roman 'Poppy Shakespeare' binnenwandelen; een pittige tante in korte rok, die door een bizar misverstand in het gesticht verzeild raakt, en nu maar moet zien hoe ze er weer uitkomt. Om daarin bijgestaan te worden door een advocaat, moet ze financiële steun voor geesteszieken ontvangen, waarmee meteen de catch-22 is genoemd waarom het boek draait: om te bewijzen dat Poppy niet gek is, moet ze de bevoegde instanties er eerst van overtuigen dat ze dat wél is.
'Voor een deel wilde ik via haar de "normale" wereld confronteren met het gestichtsleven. Maar ik ben er ook van overtuigd dat als je letterlijk iemand van straat plukt en in die omgeving neerzet, er binnen een paar weken minstens één stoornis bij diegene zal worden vastgesteld.'
Klinkt vergezocht? Dat dacht ze zelf ook, een beetje. Tot ze, toen haar roman al af was, las over een Amerikaans onderzoek, het zogenaamde Thud-experiment: 'Een socioloog liet een groep studenten zonder enige psychiatrische achtergrond naar inrichtingen gaan en beweren dat ze voortdurend het woord "thud" hoorden in hun hoofd. Ze werden allemaal opgenomen! En toen ze er eenmaal zaten, hadden ze de grootste moeite om er weer uit te komen. Zelfs toen ze niet meer zeiden aan die symptomen te lijden en zich volkomen "normaal" gedroegen. Binnen die setting werd alles wat ze deden automatisch geïnterpreteerd als een teken van een bepaalde stoornis. Een inrichting die niet in de test was betrokken protesteerde na afloop. Bij hen zou zoiets nooit lukken, beweerden ze. Toen zei die wetenschapper: oké, in het komende halfjaar stuur ik jullie ook een aantal pseudo-patiënten, en dan moeten jullie maar bepalen wie dat zijn. Toen de zes maanden verstreken waren, meldde die inrichting trots: nou, we weten het hoor. Er zijn 35 pseudo-patiënten langs geweest, en we hebben ze geen van allen op laten nemen. Antwoord van de onderzoeker: we hebben helemaal niemand gestuurd!'
Allan lacht triomfantelijk. 'Begrijp me niet verkeerd: ik wil niet beweren dat psychiatrische stoornissen niet bestaan. Maar er is niet zo'n duidelijke grens tussen gezonden en zieken als mensen denken. Je kunt niet met een bloedonderzoek of een röntgenfoto vaststellen dat iemand behandeling nodig heeft. Het is een mening. En bovendien spelen culturele en politieke factoren een rol. In Engeland heb je nog steeds minimaal drie keer, en volgens sommige onderzoeken zelfs tien tot vijftien keer, zoveel kans om als schizofreen te worden bestempeld als je zwart bent. Terwijl in de Caraïben het percentage net zo hoog is als onder blanken in Engeland...'

Roken
Intussen doet de schrijfster veel journalistiek werk, waaronder een maandelijkse column over geestelijke gezondheidszorg in The Guardian. 'Een patiënt met een stem is zeldzaam, en ik wil graag een bijdrage leveren aan het debat. Niet dat ik denk dat ik in mijn eentje het systeem kan veranderen, maar er zijn genoeg kleine, praktische dingen waar ik me tegen kan keren. Smerige afdelingen waar geen enkele activiteit wordt georganiseerd, nauwelijks therapie plaatsvindt en mensen niets te doen hebben, behalve roken.' En, lacht ze, dat dreigt nog verboden te worden ook. 'Dat vind ik gewoon stompzinnig en wreed. Ik bedoel, als iemand net geprobeerd heeft voor een trein te springen, hoef je hem echt niet te gaan vertellen dat roken slecht is voor z'n gezondheid!'