De auteur van het Prix Goncourt-winnende 'Je m’en vais' (Ik ben weg) is even in Nederland vanwege de vertaling van zijn nieuwe roman 'Ravel'.

Ondanks verschillende bekroningen opereert Jean Echenoz (1947) nog altijd in de marge van de literatuur. Zijn jongste, elfde roman is Ravel. Hierin beschrijft hij de laatste tien jaar van de Franse componist Maurice Ravel (1875-1937). Ravel bereikt in deze periode het toppunt van zijn roem, maakt een tour door Amerika, maar wordt ook getroffen door een vorm van Alzheimer. Dat Echenoz in 1999 de Prix Goncourt kreeg voor de roman Je m’en vais (Ik ben weg) heeft weinig veranderd aan zijn positie hors catégorie in de Franse letteren. Ja, nadat er 400.000 exemplaren van zijn verkocht kent iedere enigszins cultureel onderlegde Fransman zijn naam. Ook wordt zijn werk nu in
het buitenland vertaald. Maar Echenoz blijft toch vooral een writer’s writer.
Na het Goncourt winnende boek en het wat minder interessante 'Aan de piano', is Ravel nog maar de derde titel van Echenoz die in het Nederlands is verschenen. Toch schreef hij zijn debuut inmiddels al weer bijna dertig jaar geleden. Sindsdien verschijnt er om de paar jaar een nieuwe roman van zijn hand: steeds is het milieu waarin ze zich afspelen helemaal anders. Het decor kan de Franse Atlantische kust zijn, maar ook India of de Noordpool. Het is echter altijd een onmiskenbare Echenoz. In zijn universum
dolen eenzame, rusteloze mannen rond die op weg zijn, zichzelf in de problemen brengen, in situaties komen die zo bizar zijn dat je vaak vergeet erom te lachen, die vrouwen ontmoeten met wie ze iets beginnen of niet en die uiteindelijk alleen achterblijven.
Zijn boeken zijn spannend – Echenoz knipoogt graag naar de detective – realistisch en hedendaags, maar met een zekere distantie geschreven. Die afstandelijkheid houdt het verhaal luchtig, maar maakt het ook lastig er vat op te krijgen, alsof het een stukje zeep is dat steeds uit je handen glipt.

Niet liegen
Zo is het ook een beetje met de man zelf. Charmant, vriendelijk en bescheiden op het verlegene af, lijkt hij zich tijdens ons gesprek te verschuilen achter de indruk die hij van zichzelf wil achterlaten. Een indruk die hij construeert door juist heel precies te formuleren. Af en toe verschijnen er pretlichtjes in zijn helderblauwe ogen, alsof hij tevreden is met het zojuist gegeven antwoord. Alsof hij bij zichzelf denkt: daar heb ik me even keurig uit weten te redden, en ik heb niet eens hoeven liegen.
Het enige dat hem echt interesseert is literatuur, vertelt hij. ‘Ik schrijf al vanaf het moment dat ik kan schrijven. Sinds mijn kindertijd is dat het enige wat me de moeite waard lijkt. En ik ben het altijd blijven doen, het is een natuurlijke behoefte. Juist omdat ik zo van literatuur houd, ben ik iets anders gaan studeren: ik wilde de persoonlijke band die ik had met literatuur niet delen met een docent. Mijn studies sociologie en klinische psychologie zijn voor mijn schrijven zelf van geen enkel nut geweest; in mijn
romans interesseer ik me nu eenmaal niet zo voor de psychologie van mensen.’
Ondanks dat Echenoz al lang wist dat schrijven het enige was dat hij echt wilde doen, heeft hij lang gewacht met publiceren. Op zijn 31ste voelde hij zich er klaar voor. Romans ontstaan bij hem bijna altijd op dezelfde manier. ‘Wanneer ik een idee begin te krijgen voor een roman, zijn het eigenlijk altijd twee ideeën. Ze hebben niets met elkaar te maken, maar ik verbind ze met elkaar. Soms leiden twee van die totaal verschillende dingen dan tot fi ctie. Over het algemeen zijn het onderwerpen waar ik niets vanaf weet.’

Werken zonder werken
‘Wanneer ik voor mezelf ongeveer helder heb op wat voor terrein ik me ga begeven, begin ik met het verzamelen van zoveel mogelijk informatie. Voor 'Je m’en vais' ben ik met mensen gaan praten uit het artistieke milieu, kunstenaars, verzamelaars, enzovoorts, om erachter te komen hoe het eraan toegaat in die wereld. Ik heb uiteindelijk maar een paar elementen van al die informatie gebruikt, maar toch is het altijd heel waardevol en interessant. Het is een soort ontdekkingsreis. Die fase van documentatie fantastisch: je bent in dienst van een project voor een boek, maar je hoeft niet te schrijven. Je werkt zonder te werken.’
Door die uitgebreide onderzoeksfase vooraf kan Echenoz allerlei details – straatnamen, auto- en sigarettenmerken, de exacte beschrijving van een landschap of iemands kleding – in zijn boeken verwerken. Je zou ze als realistisch kunnen karakteriseren. Toch is de sfeer dat helemaal niet: Echenoz overstijgt de werkelijkheid. En juist dat maakt zijn romans zulke interessante literatuur. Waar zit hem dat in, hoe doet hij dat? ‘Ik vind het interessant om in mijn romans uit te gaan van de realiteit en daar dan mee te spelen. Om de werkelijkheid ironisch te benaderen, ja, om die werkelijkheid te laten beven. Haar serieus nemen en daar tegelijkertijd om te lachen, om zo altijd een zekere afstand te bewaren. Ook in Ravel zit die distantie. Ik wilde zo dicht mogelijk bij Ravels leven blijven, bij de laatste tien jaar van dat leven. Tegelijkertijd wilde ik binnen die werkelijkheid een fictieve motor op gang brengen. Ik volg zijn leven, zelfs tot in details, maar ik heb mezelf toegestaan om scènes te verzinnen, scènes die historische werkelijkheid dienen. Binnen dat kleine, fictieve deel van de roman beeft de realiteit.’

Een echt leven
‘Ik heb alles over deze man gelezen wat ik te pakken kon krijgen, van biografieën tot studies en getuigenissen van zijn tijdgenoten, omdat ik een personage wilde creëren dat hem zo dicht mogelijk naderde. Maar er gebeurde iets vreemds. Hoe meer ik over Ravel te weten kwam, hoe verder hij zich terugtrok. Het is een dubbelzinnig en verborgen personage. Je kunt eigenlijk niet dichtbij hem komen en dat maakte het schrijven over hem heel moeilijk: hij wierp de hele tijd barrières op. Maar dat is juist wat me zo aan hem fascineerde.’
‘Het is duidelijk dat er een verschil is tussen mijn vorige romans die absolute fictie waren – ach absoluut, niets is natuurlijk absolute fictie; laten we zeggen: die een\ verzonnen fictieve constructie waren – en deze roman waarin ik een echt leven volg. Toch is het een vrij logisch vervolg van de situatie waarin ik zat toen ik ermee begon. Ik wilde even weg van de pure fictie, was er tijdelijk wat minder in geïnteresseerd, ik had
zin om iets met een echt leven te doen.’ Toch verschillen zijn Maurice Ravel en Echenoz’
andere hoofdpersonen niet zoveel van elkaar als op het eerste gezicht lijkt. Het zijn eenzame mannen, die zich wel met anderen omringen, maar in essentie altijd alleen zijn. Achteraf ziet Echenoz dat zelf ook zo.
‘Ja, ik heb hem ongetwijfeld niet zo maar gekozen. Nu zie ik inderdaad een soort lijn
tussen hem en de hoofdpersonen uit vorige romans. Ze hebben iets gemeen. Maar dat wat ze gemeen hebben, is misschien ook een manier om mezelf op mijn personages te projecteren, of dat nu een echt of een fictief personage is. O, ik vergelijk mezelf helemaal niet met Maurice Ravel, maar er zijn elementen uit zijn leven, hoe hij zichzelf tot werken verhoudt, tot scheppen, hoe hij in de wereld staat, die me diep moeten hebben geraakt. Nee, ik leef niet zoals hij, maar ik deel wel zijn licht obsessieve manier om met werk om te gaan. En ook zijn verveling komt me bekend voor.’

Iets onrustigs
‘Wat werk betreft, dat is onvermijdelijk, maar niet per se makkelijk. Op een bepaalde manier redt het je, werk. Mij heeft het mijn leven gered. Dat ik kan doen wat ik wil doen. Zo vanzelfsprekend is dat niet. Maar uiteindelijk is het de spil van mijn leven geworden, een beetje de voorwaarde ervan’.
‘En die verveling... Ravels verveling is melancholiek van aard, die melancholie ken ik niet, maar er zijn wel momenten waarop het niet gaat. ’s Middags bijvoorbeeld, ik houd niet van middagen, ik werk alleen ’s ochtends. De middag bestaat uit wachten tot die voorbij is. O, er zijn genoeg dingen te doen: films kijken, muziek luisteren, ik heb een zoon, een kleindochter, vrienden, maar toch houd ik iets onrustigs: wat ga ik nu doen. En het leek wel of dat bij Ravel ook zo was.’
Echenoz’ Ravel blijft ongrijpbaar. Maar ook zijn andere hoofdpersonen lijken altijd afstand te willen bewaren, alsof echt contact met anderen niet mogelijk is. Ziet de schrijver het in het echt ook zo somber in? ‘Nee, zo wanhopig ben ik niet gestemd. Maar enfin... Nee, zo voel ik me niet, maar misschien voel ik me wel een beetje zo.’