Het einde van de Koude Oorlog zou ook het einde betekenen van spionageschrijver John Le Carré, zeiden de critici. Hij heeft hun ongelijk overtuigend aangetoond. In Tegenlicht praat hij over 'De luistervink', zijn twintigste roman.

'Verkiezingen brengen geen democratie, ze brengen chaos. De winnaars halen de poet binnen en zeggen tegen de verliezers dat ze de kolere kunnen krijgen. De verliezers zeggen dat het doorgestoken kaart was en gaan de straat op. En omdat toch al iedereen voor zijn eigen etnische groep heeft gekozen, zijn ze weer terug bij af maar dan erger.'
De nieuwe roman van John Le Carré had op geen beter moment kunnen verschijnen. De hier aangehaalde woorden worden gesproken in de fictieve wereld van 'De luistervink' op een moment waarop de actuele werkelijkheid daar angstaanjagend dicht langs scheert. In die fictieve wereld organiseert een schimmig Syndicaat, bestaande uit Engelse bedrijven en gesteund door de regering, een staatsgreep in Oost-Congo. Het wil zich meester te maken van grote hoeveelheden van het onbetaalbare mineraal coltan - basisingrediënt voor onmisbare attributen als mobiele telefoons en Playstations - dat alleen in Congo gewonnen wordt. Maar zoals altijd in Le Carrés boeken worden de kwade bedoelingen van de slechteriken gelegitimeerd met corrupte politieke theoriëen als de bovenstaande: eigenlijk is de staatsgreep vooral in het belang van de Congolezen zelf. Een morele zeepbel die in de loop van het verhaal vakkundig wordt doorgeprikt: So much, hoor je de schrijver tussen de regels door foeteren, voor Tony Blair en zijn offensief om Afrika uit de dalles te tillen.
Tegelijkertijd bevindt de Congo zich op dit moment werkelijk in de situatie waarin je je kunt afvragen of de cynische woordvoerder van het Syndicaat niet ook gelijk heeft. Er is een eerste verkiezingsronde geweest, een tweede is nodig, eind oktober, om de definitieve winnaar aan te wijzen. En nu al hebben de straten van Kinshasa genoeg geweld gezien van teleurgestelde verliezers en onzekere winnaars om met grote vreze te vrezen voor de definitieve uitslag.

Nachtportier
Terug bij af, maar dan erger, het is niet onmogelijk, en dat na een jarenlange burgeroorlog die naar schatting ruim drie miljoen slachtoffers heeft geeist. Me dunkt dat het een klein staatsgreepje waard zou zijn om dat te voorkomen. Welkom in de wereld van John Le Carré waar niets is wat het lijkt, waar rotsvaste zekerheden met vileine brille onderuit worden gekegeld. Een carrière van ruim veertig jaar en twintig boeken achter de rug en nog niets aan kracht ingeboet.
Sinds hij doorbrak naar een groot publiek, begin jaren zestig, met 'Spion aan de muur' gold de Engelse schrijver David Cornwell, alias John Le Carré, als dé chroniqueur van de schimmige en cynische wereld van spionage en contra-spionage waarmee het kapitalistische westen en het communistische oosten elkaar jarenlang onledig hielden. Met zijn eigen verleden als bureauspion voor de Britse geheime dienst in West Duitsland was Le Carré als geen ander in staat de wereld van door hem verzonnen zeer menselijke spionnen als George Smiley en zijn harde Russische tegenspeler Karla geloofwaardig neer te zetten. Maar toen de Muur viel waren de alwetende recensenten
ervan overtuigd dat Le Carré naar een nieuwe werkkring zou moeten omzien: Muur weg, spionnen weg, George en Karla mét hun geestelijke vader brodeloos.
In een met strakke tweejaarlijkse frequentie verschijnende reeks boeken heeft Le Carré sindsdien het ongelijk van deze literaire doemdenkers aangetoond. Of het nu een schimmige Engelse multimiljonair was die de halve wereld van wapens voorzag: Le Carré liet hem bestrijden door zo'n typische half-romantische Le Carré-held die het vuile werk er eigenlijk al aan gegeven had voor een rustig baantje als nachtportier in Zürich. Of het een voormalige kgb-kolonel was die de bevrijding van zijn thuisland Ingoesjetsië wel even ging regelen: Le Carré liet hem terzijde staan door zijn vroegere Engelse counterpart.
De schrijver gaf ze vorm in zijn fictie, niet zelden vooruitwijzend naar geo-politieke en maatschappelijke ontwikkelingen die in de echte wereld pas later voelbaar zouden worden. Koude Oorlog of geen Koude Oorlog, het maakte Le Carré niets uit. En waar het in de nieuwe wereld zonder orde van ná de Koude Oorlog eerst nog zoeken was naar een nieuwe, duidelijke vijand, lijkt zich in zijn laatste boeken ook weer een steeds helderder vaste tegenstander af tekenen: het gulzige, niets-ontziende westerse bedrijfsleven.

Ansichtkaart
In De toegewijde tuinier, de met veel succes verfilmde roman uit 2001, krijgt deze nieuwe boeman voor het eerst gestalte in de farmaceutische multinational khv, die zijn nog niet uitontwikkelde medicijn Dypraxa met dodelijk gevolg uittest op Afrikaanse tuberculoseslachtoffers. En voor wie bij dat gruwelijke plot nog dacht dat de schrijver hier voor het drama de werkelijkheid fl ink had uitvergroot, liet deze in een nawoord even weten hoe serieus de kwestie wat hem betreft was: 'Dypraxa bestaat niet, het heeft nooit bestaan en het zal nooit bestaan. Ik ken geen wondermiddel tegen tbc dat recent op de Afrikaanse markt is gebracht, noch elders op de wereld en ik weet ook niets van plannen in die richting. Dus wanneer ik geluk heb hoef ik niet de rest van mijn leven door te brengen in rechtszalen of erger, al weet je dat tegenwoordig nooit zeker. Maar dit kan ik u wel zeggen: naarmate mijn reis door de farmaceutische jungle vorderde, kwam ik er achter dat mijn verhaal, vergeleken met de werkelijkheid, zo onschuldig was als een ansichtkaart.'
Het is bij mijn weten voor het eerst dat John Le Carré zo duidelijk gezegd wilde hebben dat het wérkelijk zo erg is als hij beschreef, zo niet erger. En wie met dat perspectief zijn laatste twee boeken leest wordt het bang te moede. In Absolute vrienden organiseert een al even schurkachtig door het bedrijfsleven gefinancierd clubje in de wereld van na '9/11' een nep-terroristische aanslag - maar wel met echte doden - om zo de transatlantische verhoudingen in voor Amerika gunstige zin te beïnvloeden.
En in 'De luistervink' strijden het Engelse Syndicaat en een Amerikaanse tegenstander - waarvan de bedrijfstop bestaat uit een Who's Who van het Amerikaanse neo-conservatisme - over de ruggen van de Congolezen om hun bodemschatten. Waar tijdens de Koude Oorlog de wereld voor de meeste mensen overzichtelijk was, met weinig twijfel over de vraag naar good guys en bad guys, schiep John Le Carré er toen genoegen in die zekerheden boek na boek binnenste buiten te keren en te voorzien van cynische terzijdes. Nu de wereld voor de meeste waarnemers een warboel is geworden, spreidt hij een steeds heftiger engagement ten toon en richt zijn pijlen ogenschijnlijk op die steeds duidelijker vijand: corporate greed.
De hoogste tijd voor een gesprek.