'Duitsers beschouwen lachen als een pijnlijke aandoening, die je beter verborgen kunt houden'. Een interview met Daniel Kehlmann.

Daniel Kehlmanns 'Het meten van de wereld' is een geestige roman over twee geniale Duitse geleerden, hun wetenschappelijke'ambities en hun'menselijke beperkingen.

Het gaat hard met de amper dertigjarige Daniel Kehlmann. Zijn boek 'Die Vermessung der Welt' is in Duitsland al maandenlang dé literaire seller. De roman beschrijft het leven van twee grote Duitse geleerden, natuurvorser Alexander von Humboldt en astronoom Carl Friedrich Gauß. De wereld en het heelal in kaart brengen is hun beider doel, maar hun karakters en herkomst zijn volkomen verschillend. Op die tegenstelling drijft het boek. De aristocraat, ocraat, globetrotter, empiricus en crypto-homo Humboldt tegenover de kleinburger, huismus, rationalist en bordeelganger Gauß. Eén ontmoeting tussen beiden (in 1828 tijdens een wetenschappelijk congres in Berlijn) is overgeleverd, de rest van het boek is fictie, zij het op feiten gebaseerd.

Kehlmanns stijl is vlot en bondig. Zijn proza staat onder spanning, is stellig, ernstig en juist daardoor vaak zeer geestig. Juist in hun rigide streven naar wetenschappelijke exactheid verhullen én tonen beide protagonisten hun menselijke zwakheden en beperkingen. Twee genieën, twee gewone stervelingen. Kehlmann neemt ze serieus, maar biedt de lezer weinig gelegenheid tot identificatie. De roman relativeert het hooggestemde humanisme van de Duitse klassieken. Plastisch wordt beschreven hoe droevig het begin negentiende eeuw nog gesteld was met hygiëne, voeding, huisvesting en transport.

Daniel Kehlmann: ‘Dat heb ik natuurlijk uit de vakliteratuur, maar vooral uit romans uit die tijd. Daarin vind je de sfeer, de details van het alledaagse bestaan terug. Wat betreft de jeugd van Gauß bijvoorbeeld heb ik veel gehad aan Anton Reiser van Karl Philipp Moritz.’

Critici noemen uw stijl en toon ‘laconiek’. Mee eens?
‘Ja. Laconiek en afstandelijk, ogenschijnlijk zakelijk. Bijna de toon van een vertellend historicus – terwijl wat verteld wordt juist burlesk en grotendeels verzonnen is. Het heeft de toon van de beste romans van Voltaire, waardoor ik me sterk heb laten inspireren.’

‘Schurkenstreek’, ‘karaktermoord’, oordeelde het Humboldt-genootschap over uw Alexander. Maar wiskundigen hadden geen moeite met Gauß.
‘Dat komt omdat mathematici afkerig zijn van pathos. Het zijn ontspannen mensen, ze beseffen dat het beeld dat we van iemand scheppen, een model is. Het Humboldt-genootschap wil het beeld van een grote Duitse held, en daarbij kunnen ze mijn komedie-achtige benadering van deze figuur niet gebruiken. Bovendien hebben geleerden altijd wezenlijke eigenschappen met hun onderzoeksobject gemeen. Bij Humboldt- vorsers is dat vaak diens ontstellende gebrek aan humor.’

Humboldt begrijpt niet dat hij de indianen enorm irriteert. U noemt dat ‘typisch Duits’ en stelt dat Duitsers geen gevoel voor humor hebben. Dat denken Nederlanders ook vaak.
‘Uw landgenoten hebben gelijk. Niettemin zijn er zijn geweldige Duitse humoristen – zelfs Thomas Mann is er een – maar alleen het buitenland moet om hen lachen. Nog steeds beschouwen Duitsers lachen als een pijnlijke aandoening die je beter verborgen kunt houden. “Noch immer der rechte Winkel in jeder Bewegung, und im
Gesicht der eingefrorene Dünkel,” (“Dat hoekige bewegen, en die in het gelaat gebeitelde eigendunk” - MvB) schrijft Heine als hij, de balling, weer met landgenoten geconfronteerd wordt. Dat is niet aardig, maar heel goed gezien.’

Van Alexanders broer Wilhelm heeft u een horrorfiguur gemaakt, omdat ‘de uitvinder van het Duitse schoolsysteem niks beters verdiende.’ Is het zo erg?
‘Hij heeft dat nare schoolsysteem bedacht! Lees al die klassieke boeken over gekwelde leerlingen maar, 'Unterm Rad' van Hesse, 'Schüler Gerber' van Torberg, Musils 'Törless'. Allemaal de schuld van Wilhelm. Daarom moet hij een beetje satire wel kunnen verdragen.’

‘Worst en sterren,’ zegt Kant tegen Gauß. Waarom reduceert u een geniaal filosoof tot een mummelende bejaarde?
‘Kant wérd op het laatst oud en dement. Een dergelijk feit, namelijk dat ook een grote geest als Kant niet gevrijwaard blijft voor verval, vertelt de waarheid over het menselijk bestaan.’

‘Sterven, soit,’ zei u in Der Spiegel, ‘maar waarom moeten we eerst ook nog oud worden?’ Wat had u dan gewild?
‘Ik ben bang dat we hier machteloos staan. Maar het blijft een existentieel schandaal. Vanaf een bepaald, opvallend vroegtijdig moment is het hele leven een proces van verval. Dat had God toch anders kunnen oplossen, meent Gauß. Dat vind ik ook.’

U bent door jezuïeten opgeleid. Afkerig van religie?
‘Nou, religie mag nooit meer een maatschappelijke machtsfactor worden. De staat moet níet de gelovige beschermen tegen wie hem bespot, maar degene die spot beschermen tegen de woede van de gelovige. Dat is de belangrijkste verworvenheid van de Verlichting. Persoonlijk heb ik met jezuïeten uitsluitend goede ervaringen opgedaan. Bij de verovering van Zuid-Amerika heeft de orde wel een ambivalente rol gespeeld, in het boek belichaamd door pater Zea. Een problematisch, maar ook zeer intelligent man.’

Wat stoort u aan de literaire kritiek?
‘Ach, dat is eigenlijk niet aan mij, maar in Duitsland werd nauwelijks begrepen dat het boek ook een satire is op de klassieke Duitse literatuur, met al haar blinde vlekken en gebreken. Sommigen lazen het als een poging om twee grote figuren “van hun sokkel te stoten.” Wat een goedkope veronderstelling! Alsof dat de bedoeling van een roman kan zijn.’

U bent nu bestsellerauteur, steeds op tournee. Zijn er ook nadelen?
‘Roem en succes brengen vooral materiële zekerheid met zich mee, zodat je rustig verder kunt met je werk. Alle mogelijke nadelen verbleken bij dit voordeel. En dat maakt me zeer gelukkig.’