De markt voor kindernatuurboeken floreert, zo blijkt uit het rijke aanbod van dit voorjaar. Verantwoord en educatief. En ook ouders kunnen en passant hun kennis bijspijkeren over alles wat zoemt, fluit en bloeit. Een inventarisatie.

Bent u ook zo iemand die nog altijd niet het verschil ziet tussen een roek en een kraai? Let dan goed op: ‘Zwarte kraaien zitten strak in het pak, terwijl de veren van roeken over het gras slepen als afgezakte broekspijpen.’ En wist u dat de roep van de geelgors een beetje klinkt als ‘Mama, mama, ik wil een… ij-ij-ij-ijsje!’ Dat een zwarte mees helemaal niet zwart is? En dat de grote bonte specht nauwelijks groter is dan een spreeuw? Dankzij de 'Vogelontdekgids voor jonge onderzoekers' van oppervogelaar Nico de Haan weten wij dat nu wel. De Haan heeft weinig woorden nodig om vogels te duiden. De waterhoen lijkt op een kipje, de meerkoet is een voetbal op pootjes. Kijk, daar heb je als aanstormend ornitholoog wat aan. In deze gids legt De Haan kort uit hoe meer dan honderd alledaagse vogels eruit zien, hoe ze zich gedragen en hoe ze klinken.
Maar hij adviseert de jonge vogelaar om in mierenhopen op zoek te gaan naar ‘grijs verbrande sigarettenpeuken.’ Want zo zien de uitwerpselen van groene spechten eruit. ‘Je kunt ze rustig oppakken en het droge vliesje openmaken. Daarin bevinden zich dekschildjes en andere onverteerbare mierenonderdelen, zodat je, thuis onder een vergrootglas, kunt zien wat de groene specht gegeten heeft.’ Elwin van der Kolk illustreerde de 'Vogelontdekgids'.

Al even leerzaam is 'Bloemen om je heen ontdekken' van de Britse Charlotte Voake. De bekende tuinpublicist Wim Oudshoorn bewerkte dit mooi geïllustreerde boek voor een Nederlands publiek, zodat we zeker weten dat het met de plantennamen wel snor zit. Bedoeling van dit boek is kinderen wilde planten te leren herkennen die in de berm groeien, als onkruid in de tuin of tussen de straatstenen. Vijftig planten werden verdeeld op kleur: geel, groen, wit, roze, rood, paars en blauw. Bij elke plant staat waar en wanneer hij bloeit, hoe hoog hij wordt en wat de Latijnse naam is. En zo hoort het ook, want kinderen hoef je op dit punt niet te onderschatten. Die kunnen best onthouden dat kamperfoelie ook wel lonicera wordt genoemd. Over veel doodgewone planten valt iets leuks te vertellen. Over de paardenbloem bijvoorbeeld: ‘De jonge bladeren kun je eten. Maar pas op: de plant wordt niet voor niets ook “beddenpisser” genoemd.’ En de kleine, rode bloemetjes van de guichelheil sluiten zich als er slecht weer op komst is. ‘Daarom wordt hij ook wel “barometer van de arme man” genoemd.’ Achterin staat een lijstje waarop je de planten die je hebt gevonden kunt afstrepen.

Vernuftige kever
In 'Kriebelpoten' van Hans Post en Irene Goede maakt poes Lika een rondje door de tuin. Alle dieren die ze onderweg tegenkomt worden kort beschreven. Het simpele, nietszeggende verhaaltje over Lika lijkt bedoeld voor peuters, terwijl de informatieve tekstjes over insecten, slakken, vleermuizen en andere huisen tuinbewoners een heel ander niveau hebben, maar ook in dit boek staan leuke weetjes. Zo blijken spitsmuizen
niet alleen te stinken, ze smaken ook vies. Katten vangen ze wel, maar eten ze niet. De houtworm is helemaal geen worm maar een kever en pissebedden zijn geen insecten, maar familie van de krab en de kreeft. Zonder poes Lika was dit boek geslaagder geweest.

Voor iedereen die met zijn kinderen wel eens langs Hollandse stranden wandelt, is 'Zeehonden en andere dieren' van de zee een aardig gidsje, want exoten ontbreken.
De Duitse auteur Monika Lange heeft de zeehond welgeteld twee pagina’s toebedeeld; de andere worden gevuld met minder fotogenieke maar even interessante schepsels als schelpen, krabben, zeeslakken, kwallen en zeesterren. Ook kustvogels als tureluurs, wulpen en kluten komen voorbij. De informatie is beknopt, de tekeningen zijn duidelijk en wie wist er eigenlijk dat een kreeft meer dan honderd jaar kan worden? Van dezelfde auteur verscheen ' Egels, bijen en andere dieren van de tuin'.

Anne Möller, eveneens een Duitse, ontdekte op een vroege zomerdag een kevertje dat blaadjes oprolde. Ze was zo gefascineerd door de activiteiten van deze bladroller dat ze zich verdiepte in hoe insecten precies te werk gaan. In Insecten, knappe architecten maken we behalve met deze vernuftige kever kennis met onder meer de zandbij, de papaverbij, de wolbij, de behangersbij, de tweekleurige metselbij, de rose metselbij en de harsbij. De bedoeling is niet ze allemaal te leren herkennen, wel steken we iets op over hun soms verbluffende technische vaardigheden. In tien tekeningetjes laat Möller zien hoe de leemwesp (‘een piepkleine pottenbakker’) een klein potje maakt, waarna hij een rups vangt, verdooft en in dat potje stopt dat aan een stengel bungelt.

Tamme kastanjes
Niet helemaal splinternieuw meer, maar toch te mooi om onvermeld te laten, is Het bomenboek voor kinderen van Christa Carbo, Henk Kneepkens en Dorothé Koolen. Een prachtig boek op groot formaat, niet geschikt om mee naar het bos te nemen, maar zeer bruikbaar om te leren determineren omdat de contouren van de diverse bladeren op ware grootte zijn afgebeeld. Kinderen kunnen bladeren gaan verzamelen in park, tuin of bos en daarna allerlei nuttigs opsteken over bijbehorende bomen. Achterin het boek staat een overzichtje van bijzondere bomen in alle Nederlandse provincies. In Arnhem staan drie tamme kastanjes van 600 jaar met een omtrek van zevenenhalve meter. Dat is het soort informatie waar kinderen van houden.

De allermooiste tuinroman voor kinderen ten slotte stamt uit 1911, maar is nog altijd onovertroffen. Wie het uitheeft, kan niet wachten om zelf te gaan wroeten: De geheime tuin van Frances H. Burnett is in twee Nederlandse edities verkrijgbaar. De vertaling van uitgeverij Solo is toegankelijker (Misseltwaithe Manor heet hier Lijsterveld) en er staan meer plaatjes in, maar die zijn zo flets en ongeïnspireerd dat ze weinig toevoegen. In een volstrekt niet-representatief onderzoek kozen vier zevenjarige meisjes op basis van het omslag en het eerste hoofdstuk unaniem voor de uitgave van Christofoor. ‘En over muren en aarde en bomen, over ranken en twijgenhad zich een groene sluier van prille jonge blaadjes gespreid, en in het gras, onder de bomen en in de grijze urnen in de priëlen en hier en daar en overal, waren plekjes en spikkeltjes van geel en paars en wit, en de bomen boven zijn hoofd zaten vol roze en witte bloesems, en er wiekten vleugels, er was een zacht fl uiten en zoemen, en o, het geurde… het geurde!’