Recent verschenen twee vertalingen van boeken die je dichter bij Franz Kafka’s wereld willen brengen: een spervuur van mini-essays van Roberto Calasso en een messcherpe strip van Robert Crumb.

Noem het de magie van Franz Kafka (1883-1924). De magie die begint als je je eerste zin van hem leest (pakweg: ‘Toen Gregor Samsa op een morgen uit onrustige dromen ontwaakte, ontdekte hij dat hij in bed in een monsterachtig ongedierte was veranderd.’), en je daarna niet meer loslaat. Ben je gegrepen door zijn intens realistische én in beide betekenissen van het woord fabelachtige literaire nachtmerries, dan voel je het: dit is iemand die je in al zijn raadselachtigheid begríjpt.

Je denkt stiekem dat niemand anders zijn zwarte humor écht doorgrondde. Je moppert als mensen iets ‘kafkaësk’ noemen, terwijl je zeker weet dat ze nooit een letter van de man hebben gelezen. Je maakt in Praag een pelgrimstocht langs woonhuis en graf. Je hult je in elk Kafka-T-shirt dat je kunt vinden – onze favoriet: een Zweeds exemplaar met de tekst Kafka hade inte heller så roligt, ‘Kafka had het ook niet makkelijk’) – of je kijkt juist diep neer op die kitscherige toeristentroep.
Gewoon omdat hij dicht bij je staat. Net als bij de schrijvers van al die duizenden studies over zijn werk – van existentialisten, freudianen, deconstructivisten, antifascisten en communistenhaters. Net als bij Philip Roth, die met zijn novelle 'The Breast' een geestige ode aan 'Die Verwandlung' bracht of Haruki Murakami, die zijn voorlaatste roman niet voor niets Kafka on the shore noemde. Dit is een schrijver om in te lijven. Met wie je in gesprek raakt, van zielsverwant tot zielsverwant. En dús vormen die zielsverwanten bij elkaar een bonter gezelschap dan de klandizie van eenkroeg in Oeteldonk met carnaval.

Dat wordt maar weer eens duidelijk nu er recent twee vertalingen verschenen van boeken die je dichter bij Kafka’s wereld willen brengen: K. van de Italiaan Roberto Calasso en Kafka, een graphic essay van de meester van de Amerikaanse undergroundstrip Robert Crumb en David Zane Mairowitz.

Lucide mijmeringen
K. is het vierde deel in een reeks die Calasso ooit begon met de vogelvlucht over het slagveld van de geschiedenin De ondergang van Kasj, en vervolgde met De bruiloft van Cadmus en Harmonia en Ka. En waar hij destijds de Griekse mythen en de Indiase kosmologie navertelde, herschikte en analyseerde in afwisselend lyrisch en academisch proza, richt hij zich in K. dus op het oeuvre van de joods-Tsjechische verhalenverteller, op diens mythen van de moderniteit. Calasso cirkelt om zijn onderwerp heen in een spervuur van miniessays, lucide mijmeringen, terloopse aantekeningen en uitputtende tekstexegese.

Het resultaat is imponerend en erudiet. Calasso heeft zich ondergedompeld in het werk én een deel van de secundaire bibliotheek, en scherpt zijn geest aan bijvoorbeeld Adorno, Benjamin en Robert Musil. En zijn inzichten zijn soms zo helder en raak dat je het gevoel krijgt dat je ze mét hem bedenkt. Dat je bij Kafka nauwelijks van het gebruik van symboliek kunt spreken bijvoorbeeld, ‘omdat Kafka alles als een symbool ervoer.’ Het letterlijke en het metaforische hebben hetzelfde gewicht. Precies!

Maar hoe liefdevol hij Kafka ook benadert, hier en daar haakt er toch iets, als Calasso’s epische stijl al te erg vloekt bij de uitgebeende taal van zijn onderwerp. Als hij wezensvreemde termen als ‘karma’ met de aardse schrijver in verband brengt en met frasen als ‘mundus imaginalis’ begint te strooien. Of als hij de merkwaardige stelling poneert dat de verhalen van 'Het proces' en 'Het slot' in elkaars verlengde gelezen moeten worden, als onderdelen van één wereld met K. als een wederopstanding van Josef K.

De strip Kafka van Crumb en Mairowitz is op het eerste gezicht van een andere orde. De tekst van de laatste laat zich lezen als een prettige eerste inleiding tot leven en werk (de oorspronkelijke titel luidt 'Introducing Kafka'), waarin flarden van de historische context en dingen als de moeizame, allesoverheersende relatie met zijn dominante vader, zijn (joodse) zelfverachting en zijn angst voor vrouwen worden gekoppeld aan dagboeken brieffragmenten en korte samenvattingen van zijn belangrijkste romans en verhalen. Het is informatief en degelijk, maar wereldschokkend kun je het allemaal niet noemen.

Maar het boek wordt naar een geheel ander niveau getild door de bijdragen van Robert Crumb. Zijn schijnbaar ongepolijste maar messcherpe tekenstijl en zijn grimmige humor zijn altijd een pijnlijk soort genot, maar ze lijken helemaal gemáákt om er Kafka’s universum mee te verstrippen. Zijn bizarre doodsfantasieën, zijn breekbare fysiek, die angstaanjagende vader – de biografische scènes zijn knap. Maar ronduit briljant zijn de platen die hij maakte bij 'Het proces', 'In de strafkolonie', 'Het slot', 'Het hol' en vooral 'De gedaanteverwisseling'.

Helemaal onverwacht is het niet, natuurlijk. Crumb en Kafka delen genoeg: wat schlemielige personages die door ongrijpbare machten worden vernederd en verpletterd, een geestig soort zelfverachting en een voorkeur voor majestueuze vrouwen die hen vaak opwinden en tegelijkertijd doodsbang maken en hulpeloos achterlaten. Maar dat het allemaal zo perfect past is een fijne verrassing. Kijk naar Crumbs Olga en Frieda uit 'Het slot' of zijn versie van de zus van Gregor Samsa, en je weet: dit zijn twee geesten die rijmen. Proef de galgenhumor, de obsessies en de onderhuidse verdringing, en de verwantschap spat je tegemoet.

Kafka is het werk van een échte zielsverwant. Of in elk geval van een van de kleurrijkste.