De Booker Prize is de één-nahoogste literaire onderscheiding ter wereld – alleen de
Nobelprijs is prestigieuzer. Zes auteurs dingen mee naar eeuwige roem en 50.000 pond. Wie gaat er dit jaar winnen? Faites vos jeux!

Er was in elk geval één beroepsgroep dolgelukkig toen op 14 september jl. de genomineerden voor de Man Booker Prize 2006 bekend werden gemaakt: de bookmakers. ‘We hadden vanuit ons oogpunt geen betere shortlist kunnen samenstellen,’ jubelde een woordvoerder van wedkantoor William Hill in The Guardian. ‘Veel well fancied runners, zoals David Mitchell, Peter Carey, Barry Unsworth en Howard Jacobson vielen af, en de meeste klanten zijn hun geld nu al kwijt.’
Tja, het gokkersleed rondom de meest prestigieuze literaire onderscheiding na de Nobelprijs komt altijd terug. Jaarlijks blijken torenhoge favorieten zelfs de longlist niet te halen en sneuvelen grote namen bij de laatste schifting. En sta je bij de laatste zes, en weet iedereen zéker dat je die 50.000 pond op gaat strijken, dan heeft de jury steevast een verrassende ontknoping in petto. Vraag maar aan David Mitchell, die twee jaar geleden onverslaanbaar werd geacht met zijn majestueuze roman 'Cloud Atlas', om op de meet voorbij te worden gestreefd door Alan Hollinghurst en diens middelmatige Engeland-onder- Thatcher-satire 'The Line of Beauty'. Je weet het van te voren: verwacht het onverwachte. En toch trapt de literaire wereld er telkens weer in.
Ook afgelopen september was het voorspellingsslagveld nauwelijks te overzien. ‘Nobody is likely to bet against Carey pulling it off again,’ schreef The Daily Telegraph over Peter Carey, die na zijn overwinningen met Oscar and Lucinda in 1988 en True History of the Kelly Gang in 2001ook nu de beste papieren zou hebben met 'Theft: A Love Story'. The Guardian en The Independent noemden David Mitchell opnieuw ‘the hottest tip for success this year.’ En volgens The Times kon de winnaar alleen maar Andrew O’Hagan worden. Want had juryvoorzitster Hermione Lee zijn 'Be' Near Me' niet ‘uitzonderlijk ontroerend en fantasievol’ genoemd? Mis, mis, mis en nog eens mis.
Uit de bovenste regionen van de tiplijstjes haalde maar één titel het: 'The Night Watch' van Sarah Waters. De rest van de kandidaten: 'The Inheritance of Loss' van Kiran Desai, 'The Secret River' van Kate Grenville, 'Carry Me Down' van M.J. Hyland, In the 'Country of Men' van Hisham Matar en 'Mother’s Milk' van Edward St. Aubyn. Dit waren de boeken die hadden wat de jury het meest zocht: ‘een originele vertelstem en een gedurfde verbeeldingskracht, die mensen meeneemt naar onontdekte gebieden van de geest.’
Als je wilt (of er al je spaarcentjes op had ingezet) kun je eindeloos mopperen over de afwezigheid van Claire Messuds 'The Emperor’s Children' (belachelijk!) of Mitchells 'Black Swan Green' (absurd!). Maar een gevarieerde shortlist is het zeker. En voor de neutrale toeschouwer valt er genoeg moois en verrassends op te vinden. De Australische Kate Grenville schreef met 'The Secret River' (De verborgen rivier, Anthos) bijvoorbeeld een misschien wat degelijke maar fraaie historische roman over de sjacheraar William Thornhill die, net als hij zich lijkt te ontworstelen aan de sloppenwijken van 19de-eeuws Londen, met vrouw en kinderen wordt verbannen naar een strafkolonie bij Sydney. Daar vindt hij een nieuwe droom: een eigen stuk land aan een rivier, waar hij de heerser kan zijn over zijn eigen agrarische koninkrijkje. En, ach, die paar bespeerde wilden, die verdwijnen vanzelf.
Het is een bekend en bloederig verhaal. En dat het alleen maar op een ramp uit kan lopen, is duidelijk. Maar Grenville schrijft meeslepend over het landschap en de verlangens en morele dilemma’s van de kolonisten. En Thornhill en vooral zijn vrouw Sal zijn zulke sterke en sympathieke personages, dat je tot de laatste pagina met ze
meeleeft. Een echte kanshebster lijkt Grenville niet, een leuke ontdekking zeker.

Kleurrijk
Heel wat hogere ogen gooit vermoedelijk de Indiase Kiran Desai met het epos 'The Inheritance of Loss' (De erfenis van het verlies, De Bezige Bij). Het verhaal speelt in 1986, (grotendeels) aan de voet van de Himalaya, en de stoet personages die aan je voorbijtrekt is lang en kleurrijk. Je hebt de gepensioneerde rechter Jemubhai Popatlal, die, net als de hilarische Britse zusters Lola en Noni, zijn rustige luxeleventje bedreigd
ziet worden door de gewelddadige opstand van het Nepalese bevolkingsdeel, en ondertussen terugdenkt aan zijn in een ramp geëindigde gearrangeerde huwelijk. Zijn zestienjarige kleindochter Sai, die bij hem woont, knoopt ondertussen een affaire aan met haar leraar Gyan die ook in het revolutionaire tumult lijkt te bezwijken (de affaire, niet de leraar). En aan de andere kant van de wereld probeert de zoon van de huiskok, Biju, zijn hoofd boven water te houden als illegale immigrant in Amerika.
En dan hebben we het nog niet eens gehad over een hele kermis aan andere verwanten, bekenden en memorabele passanten.
Je kunt het gerust een overvol boek noemen. Maar Desai balanceert wel meesterlijk tussen indringend drama en geestige satire en slapstick. En ze maakt de wrede chaos van de smeltkroes India net zo knap voelbaar als de eenzaamheid van ballingschap en de vreemde tegenstrijdigheden van een regio waarin de wonden van het koloniale verleden niet snel zullen helen.
Sarah Waters is met haar verrassend sobere roman over vier mensen in de historische snelkookpan van de Tweede Wereldoorlog 'The Night Watch' (De nachtwaker, Nijgh & Van Ditmar) de gedoodverfde winnaar van dit jaar – en de favoriet eens een keer laten wínnen zou natuurlijk ongeveer het geruchtmakendste zijn dat een Booker Prize-jury kan doen. Maar ook het debuut van Hisham Matar 'In the Country of Men' (Niemandsland, Meulenhoff) over een Libische jeugd onder het gruwelbewind van Ghadaffi werd lyrisch ontvangen. En M.J. Hyland met 'Carry Me Down' (Waar je valt, Mouria) blijft een levensgevaarlijke outsider. Maar als we per se een wedenschap moesten afsluiten, zouden we ons geld op 'De erfenis van het verlies' zetten. Dat wil zeggen: met ons verstand, en op basis van de onnavolgbare, semirationele kansberekeningen die je dan maakt. Want ons hart is volkomen gestolen door 'Mother’s Milk' (Moedermelk, Meulenhoff, in voorbereiding) van de na jaren van zwijgen weer opgedoken Brit Edward St. Aubyn.

Fonkelend
Misschien is St. Aubyns vervolg op zijn Some Hope-trilogie rond de disfunctionele familie Melrose minder hemelbestormend en exotisch. 'Mother’s Milk' gaat ‘gewoon’ over ouders en kinderen, en een ingewikkelde plot is er niet. Je hebt de jonge ouders Patrick en Mary, een buitensporig toegewijde moeder en een onzekere vader die tandenknarsend toeziet hoe zijn vrouw haar (seksuele) interesse in hem verliest. Je hebt het vijfjarige wijsneusje Robert, die nu al terugverlangt naar zijn zorgeloze zuigelingentijd en stikjaloers is op zijn broertje Thomas. En je hebt Patricks dementerende moeder Eleanor, die haar hele fortuin, inclusief een landhuis in de Provence, wil nalaten aan de charmante New Age-charlatan Seamus.
Wat je leest is het verslag van drie augustusmaanden – twee in Frankrijk en eentje in de VS –, met weinig actie en eindeloos gemijmer en gebabbel. Saai en stoffig? Niet als je zo geweldig schrijft als St. Aubyn. Hij schudt de fonkelendste beelden uit zijn mouw – het overgewicht van de Amerikaan is hier ‘not the hard-won fat of a gourmet, or the juggernaut body of a truckdriver, but the apprehensive fat of people who had decided to become their own airbag system in a dangerous world.’ En sinds Oscar Wilde is er niet meer zo vilein en geestig gekibbeld als in deze familie. 'Mother’s Milk' is een oer-Brits genot. Krijgt hij dinsdag de prijs, dan lachen we ons opgewekt suf. Net als de bookmakers.