Bret Easton Ellis zakt onderuit in zijn fauteuil, en zucht. Het is negen uur ’s morgens in een riante suite in The Grand in Amsterdam, hij heeft zijn hagelwitte badjas nog aan en nu al geen stem meer over. ‘Gisteren had ik voor het eerst in wéken vrij,’ zegt hij bijna fluisterend, ‘dus ik dacht: mooi, eindelijk niet een hele dag praten. Maar toen ik een massage nam in het hotel, trof ik uitgerekend een masseur die maar vragen blééf stellen.’
Hij slaat zijn ogen wanhopig ten hemel. ‘You don’t get a massage because you wanna have a conversátion! Maar ja, dan wil ik niet de onbeschofte Amerikaan zijn die zegt: Shut up and just rúb me!’
De schrijver is bezig aan de tweede maand van een drie maanden durende promotietournee voor zijn nieuwe roman Lunar Park, dus vragen beantwoorden is hij inmiddels gewend. ‘Ik kan me mijn laatste normale gesprek nauwelijks herinneren. Vreselijk. Het is net eindeloze psychotherapie. Maar misschien zouden mijn vrienden in New York wel zeggen dat het eigenlijk niks nieuws is. Dat ik sowieso alleen maar over mezelf praat.’
En, geeft hij toe, hij heeft zelf ‘een beerput opengetrokken’ toen hij besloot de hoofdpersoon van zijn zesde boek de naam Bret Easton Ellis mee te geven. ‘Waarschijnlijk was er veel minder drukte geweest als ik iets fictiefs had bedacht. Want in wezen is het de eenvoudigste en meest conventionele roman die ik tot nu toe heb geschreven. Een simpel spookverhaal.’