In 'Een verhaal van liefde en duisternis' kijkt Amoz Oz als ervaren man naar het ongelukkige huwelijk van twee onervaren, jonge mensen: zijn ouders.‘Tragisch of komisch? Fictie of herinnering? Hoeveel weet ik en hoeveel heb ik geraden? Maakt dat iets uit?’

De eerste keer dat Amos Oz in Europa kwam, had hij een overweldigend gevoel van déjà vu. 'De aanwezigheid van sneeuw, luidende kerkklokken, bossen met naaldbomen. Maar ook een gevoel van angst. Ik kon niet slapen. Ik had zeer ernstige slaapproblemen. Want het is in mijn genen geprent: Europa is geweldig, maar gevaarlijk. Europa is heerlijk, maar niet voor ons.'

Intussen is hij al vele malen in Europa geweest, maar altijd keert hij terug naar Israël, het land waar hij geboren werd uit ouders die beiden opgroeiden in Oost-Europa. Over die ouders en hun ouders gaat Oz' magnifieke Een verhaal van liefde en duisternis; een boek dat zich moeilijk laat omschrijven. Het is geen roman, al herinneren sommige passages sterk aan de verhalen van Singer en Babel; het is geen autobiografie, al gaat het heel nadrukkelijk over de jeugd van de schrijver; het is geen geschiedenisboek, al gaat het ook over de oprichting van de staat Israël, en het is geen thriller, al is de spanning zo tergend opgebouwd dat de lezer geen rust kent voordat hij op die gruwelijke 646ste pagina is aanbeland. Het is dit alles en veel meer.

De lezer schatert om de met krankzinnige smetvrees behepte oma Sjlomiet en de rokkenjagende opa Alexander. Huivert om het alledaagse antisemitisme dat Oost-Europese joden trof in de vooroorlogse jaren. Huilt als de staat Israël eindelijk een feit is en de kleine Amos voelt hoe zijn vader bij hem in bed kruipt: 'Nooit in mijn leven, niet voor die nacht en niet daarna, zelfs niet bij de dood van mijn moeder, heb ik mijn vader zien huilen. En zelfs die nacht heb ik het niet gezien: het was donker in de kamer. Alleen mijn linkerhand heeft het gezien.' En door al die prachtige verhalen heen, genoteerd in die bedrieglijk eenvoudige, glasheldere stijl, stevent de lezer af op het onvermijdelijke, vreselijke einde, wanneer Amos' moeder een einde aan haar leven maakt. Haar enige kind blijft verpletterd achter, 12 en driekwart jaar oud.

Nooit meer sprak hij over zijn moeder en haar zelfgekozen dood. Niet met zijn vader, niet met zijn vrouw en kinderen. En nu is er dit verhaal van liefde en duisternis.

Is Amoz Os trots op dit buitengewone boek?
'Ik heb geleerd er trots op te zijn omdat het overal zo geweldig wordt ontvangen. Dat had ik niet verwacht. Het is een heel persoonlijk verhaal, verteld in een heel afwijkende vorm. Ik dacht vooraf dat dit alleen interessant zou zijn voor lezers uit dezelfde wijk als waar ik ben opgegroeid of voor lezers van mijn leeftijd. Dat een jonge lezer in Amsterdam mij vertelt dat ze heeft gelachen en gehuild, had ik nooit verwacht.

Ik weet dat ik de lijn tussen komedie en tragedie bijna compleet heb uitgevlakt. In moderne literatuur gebeurt dat niet veel meer. Tsjechov was er heel goed in. Komedie en tragedie liggen zo dicht bij elkaar.
Als een dikke man op straat uitglijdt over een bananenschil lacht iedereen, maar als hij nooit meer opstaat is het niet grappig meer. Waar ligt de grens? Mijn grootmoeder zei altijd: als je geen tranen meer over hebt, is het tijd om te lachen. Mijn grootmoeder, de kruisvaarder tegen microben en bacillen. Als je met haar over straat liep in Jeruzalem zag je de microben snel oversteken, want ze wisten dat ze gevaarlijk was.

Als ik nu aan haar terugdenk, zie ik zoveel lagen. Ze stierf in bad, aan een hartaanval. Maar dat was niet de echte doodsoorzaak, dat was haar smetvrees. Nee, de doodsoorzaak was haar hysterische angst voor de Oriënt. Nee, het gaat verder, het was haar geheime fascinatie voor de Oriënt, misschien zelfs haar seksuele fascinatie voor die halfnaakte, gebruinde, bezwete mannen op de markt. Die angst voor microben was misschien haar zelfbedachte kuisheidsgordel tegen die fascinatie, dus ze stierf aan seksuele fascinatie. Nee, ze stierf omdat ze bang was voor die seksuele fascinatie. En als laatste stap zou ik zeggen dat ze boos op zichzelf was omdat ze bang was voor die aantrekkingskracht die haar dwong om die kuisheidsgordel te dragen. Tragisch of komisch? Fictie of herinnering? Hoeveel weet ik en hoeveel heb ik geraden? Maakt dat iets uit? Alles wat we weten over andere mensen, zelfs over je ouders of je kind of je broers en zusters, zelfs over de persoon naast wie je slaapt, is voor het grootste deel fantasie en reconstructie. Niet in literatuur maar in menselijke relaties.'

Op welk punt kon u uw ouders en grootouders als personages zien?
'Er was niet een ochtend waarop ik ineens niet meer boos op ze was. Het was een proces. Waarschijnlijk had het iets te maken met leeftijd, met het besef dat mijn moeder 38 was toen ze zelfmoord pleegde en dat ik bijna zestig was toen ik met dit boek begon. Dat ze mijn kind had kunnen zijn. Ik kon als ervaren man kijken naar het ongelukkige huwelijk van twee onervaren, jonge mensen.

Het is niet door het schrijven van dit boek dat ik vrede heb gesloten met mijn ouders. Ik kon er niet aan beginnen voordat ik over mijn vader kon denken als mijn kleine zoontje: niet erg verstandig, maar wel aardig. Aan mijn moeder als mijn dochtertje: gecompliceerd, maar erg lief. Ik kon zelfs aan mijn grootouders denken alsof het mijn kleinkinderen waren, al klinkt dat erg incestueus. Ik heb nog lang met mijn vader gevochten en tegen hem gerebelleerd, tot jaren na zijn dood. Dat doen we allemaal. Vrede sluiten met je ouders is moeilijk, daarmee vergeleken is vrede sluiten met de Palestijnen eenvoudig. Jarenlang heb ik mijn ouders en het milieu waarin ik opgroeide gehaat. De woede, de haat, de bitterheid, dat heb ik gehad. Toen pas kon ik gaan schrijven. Ik heb dit boek geschreven met empathie, met humor, met compassie en met ironie en boven alles met eindeloze nieuwsgierigheid naar kleine details.'

U beschrijft hoe u zich jarenlang hevig verzette tegen het schrijverschap. U heeft jammerlijk gefaald.
'Ik groeide op tussen de boeken, in een zeer intellectuele omgeving. Ik wilde brandweerman worden of een tractor besturen. Macho zijn. Alles wat mijn vader niet was. Hij was een intellectueel, ik wilde boer worden. Hij was rechts, ik werd links. Hij was klein, ik wilde heel groot worden. Dat laatste is niet gelukt, maar diep in mijn hart heb ik altijd geweten dat ik schrijver zou worden.'

Uw jeugd is wel een heel klassieke 'schrijversgoudmijn'.
'Alles is een schrijvers goudmijn, als de schrijver maar weet waar hij het goud moet zoeken. Twee oudere vrouwen in de kibboets die ruzie maken over wie de vuilnis buiten moet zetten is een goudmijn. Alles kan een goudmijn zijn, goud is overal. Mijn leven lang al observeer ik mensen. Ik kijk naar schoenen, die vertellen altijd een verhaal. Ik kijk naar lichaamstaal. Hoe vaak kijkt iemand op zijn horloge? Op welke manier kijkt hij naar de deur? Zo zit ik overal te observeren. Als ik moet wachten op een vertraagd vliegtuig of in de wachtkamer van de tandarts, kijk ik naar mensen en verzin ik verhaaltjes. Ik ken het woord verveling, maar de ervaring ken ik niet.'

Heeft u dit boek met plezier geschreven?
'Plezier? Nee, het was een nachtmerrie. Lange tijd heb ik gedacht: ik maak het niet af, het maakt mij af. Het voelde alsof ik zwanger was van een dinosaurus. Ik had een globaal idee over de structuur. Ik wist dat de laatste dagen en uren van mijn moeders leven helemaal aan het eind van het boek moesten komen en dat alle verhalen daaromheen als spiralen rondom deze gebeurtenis moesten bewegen, maar dat was makkelijker gezegd dan gedaan. De balans vinden tussen de zeer uiteenlopende verhaallijnen was ontzettend moeilijk.

Als buitenstaander krijg je dankzij de televisie een sterk geromantiseerd beeld van het werk van een schrijver. Je ziet iemand vijf seconden manisch op een toetsenbord rammen en vijf seconden later neemt hij met een glas champagne in de hand het boek in ontvangst. Op tv duurt het schrijven van een boek vijf seconden. Ik kan u verzekeren dat het in het echt langer duurt. Feitelijk is schrijven een ambacht. Laten we het deromantiseren. Ik ken de ambachtsman niet die deze salontafel heeft gemaakt. Hij is waarschijnlijk al dood. Maar hij heeft veel aandacht besteed aan kleine details. Hij wilde deze tafel mooi en functioneel maken, misschien zelfs origineel. Ik ben hetzelfde. Alleen schrijf ik niet steeds opnieuw hetzelfde boek, althans dat probeer ik. Voor de rest is het 95 procent ambacht. Schuiven, schaven, polijsten, dingen op de juiste plek zetten. Ik vind schrijven alleen leuk op die zeldzame moment dat alles op z'n plek valt. Ik lach niet om m'n eigen grappen, maar soms ben ik wel blij met een vondst. Soms raak ik in paniek als ik een hoofdstuk terug lees. Dan denk ik: heeft dit enige betekenis voor iemand anders? Dan probeer ik het uit op mijn vrouw of mijn kinderen.'

Wat vond uw familie van dit boek?
'Mijn familie was er heel blij mee. Ik heb nooit met iemand over mijn moeder gesproken. Ook mijn vader kenden ze amper, we hadden nauwelijks contact. Mijn vrouw en kinderen werden door dit boek voor het eerst aan mijn ouders en grootouders voorgesteld. De doden werden bij ons thuis uitgenodigd, ze kregen allemaal een kop koffie en ik zei tegen al deze dode mensen: ga zitten, we moeten eens praten, want dat hebben we nooit echt gedaan toen je nog leefde. Toen heb ik de doden voorgesteld aan mijn levende familie. En daarna was het tijd om ze weg te sturen. Neem nog een kop koffie, maar dan moet je weer gaan. Maar ze mogen af en toe langskomen voor koffie en een praatje. Dit is mijn manier om met de doden om te gaan en die kan ik iedereen aanraden.'

Bent u nu klaar het het verleden?
'Ik heb het achter mij gelaten. Er komt ook geen vervolg. Wat niet wil zeggen dat sommige personages uit dit boek niet in een andere vorm zullen terugkeren in toekomstige boeken. Iedere schrijver heeft een pak kaarten waar hij eindeloos mee schudt. Tolstoj had een heel dik pak, Shakespeare ook. Kafka had maar een paar kaarten, maar daarmee verrichtte hij wonderen. Het gaat niet om de hoeveelheid kaarten, het gaat erom wat je ermee doet.'