Eigenlijk vervoeg je je na lezing van 'Wolkenatlas' van David Mitchell met lood in de schoenen bij de auteur voor een onderhoud. Een boek dat unaniem als briljant wordt getypeerd, en dat zo vernuftig is geconstrueerd dat je je vertwijfeld afvraagt wat er moet omgaan in het brein van de auteur, kun je daarover nog onbevangen van gedachten wisselen? Zal het geen pedante kwast zijn, die zichzelf door alle loftuitingen gaandeweg ook is gaan beschouwen als een schrijver van buitenaardse proporties? En kun je hem dat kwalijk nemen als je weet dat zijn eerste boek al door de gezaghebbende A.S. Byatt in The Guardian werd bejubeld als ‘het beste debuut dat ik ooit heb gelezen’, als zijn twee volgende boeken de Man Booker Prize-nominatie halen en als half Engeland verontwaardigd is als hij die vervolgens niet wint?

David Mitchell is een literair fenomeen, een sensatie. Het is een woord dat uitgevers graag gebruiken, maar voor deze ene keer is het nu eens niet misplaatst. Hij schrijft complexe maar toch uiterst leesbare romans die duizelingwekkend knap zijn geconstrueerd en waarvan recensenten zich telkens opnieuw afvragen hoe dit boek in godsnaam nog te overtreffen valt. En natuurlijk blijkt de man in kwestie dan ook nog eens een uiterst bescheiden, aimabele, bleke Brit te zijn, die veel liever in zijn huisje in Ierland achter zijn bureau zou zitten dan in Amsterdamse boekhandels stapels Wolkenatlassen te signeren.

Ik ben er niet in geslaagd een kritische recensie te vinden van Wolkenatlas.
‘Euh. Hm. Tsja. Ik ben daar natuurlijk heel blij om, blij voor het boek. En blij voor de auteur, maar niet voor de schrijver. Daar maak ik onderscheid tussen. De auteur doet al dit soort dingen: voorlezen, signeren, interviews geven. En de schrijver zit thuis te schrijven.’

Wat bent u liever: schrijver of auteur?
‘O, schrijver! Ik probeer ervoor te zorgen dat het een gelukkig huwelijk blijft tussen die twee, maar ik ben een heel introvert iemand. Voorlezen vind ik ook moeilijk. Ik begrijp heel goed dat Hitchcock zijn eigen films niet terug wilde zien. Het is dat het soms moet, maar anders zou ik mijn eigen boeken waarschijnlijk niet meer inkijken. En ja, interviews horen er natuurlijk bij, maar ik zou liever schrijven. No disrespect.’

Bent u wel geïnteresseerd in recensies?
‘Ik zou graag doen alsof recensies niets voor me betekenen, maar dat is gewoon niet waar. Ik lees ze met heel veel schroom en daarna stop ik ze heel snel in een doos. Ik citeer met instemming Ken Kesey die zei: the good ones don’t help, the bad ones still hurt. Ik zal er niet anders door gaan schrijven, maar recensies zijn wel de enige graadmeter om uit te vinden of je boek geslaagd is of niet, of mensen begrepen hebben wat je bedoeling was.’

Wolkenatlas valt met name op door de ingenieuze constructie. Hoe doet u zoiets?
‘Ik heb eerst zes losstaande novelles geschreven en pas later ben ik gaan knippen en plakken. Die zes delen heb ik één voor één van het begin tot het eind geschreven, zonder te weten hoe ik ze daarna zou verdelen over het boek. Op het gebied van plots is het heel moeilijk om origineel te zijn. Alles is al gedaan. Op het gebied van personages is originaliteit niet zo belangrijk; je wilt als lezer vooral dat een personage geloofwaardig is. Maar op het gebied van structuur valt er nog heel veel te experimenteren. Er liggen nog een heleboel goudaders klaar om aangeboord te worden. Je moet natuurlijk nooit een structuur bedenken alleen terwille van de structuur, maar zolang het goed is voor het boek, vind ik het erg leuk om daarmee te experimenteren.’

Was u zo’n jongen die op z’n achtste al zeker wist dat hij schrijver wilde worden?
‘O, god, afschuwelijk zijn dat soort schrijvers hè, die zoiets beweren. Nee, natuurlijk niet! Ik had geen duidelijke toekomstverwachtingen. Maar ik was wel het type kind dat beschikte over een analytische geest, voortdurend bezig mensen te registeren. En ik tekende kaarten van compleet nieuwe landen en en eilandengroepen, met onbekende volken. Daar verzon ik verhalen omheen. Een beetje zoals Lord of the Rings. Ik denk dat voor veel mensen geldt dat als kind al duidelijk is welke richting ze als volwassene op gaan, puur door hun type spel. Ik ben gewoon op een bepaald moment gaan schrijven en ik voel me heel bevoorrecht dat ik mijn roeping heb gevonden.’

Uw fantasie lijkt onbegrensd. Een ander zou het zonde vinden om zes complete verhalen in één boek te proppen, zoals u bij Wolkenatlas deed.
‘De wereld is gemaakt van verhalen. Neem het simpele feit hoe jij hier vanochtend kwam. Op de fiets of met de auto? Wat gebeurde er onderweg? Misschien had je er geen zin in, dacht je: het is verdomme zaterdag, ik ga een andere baan zoeken. Misschien dacht je: zit ik straks voor de zoveelste keer tegenover zo’n verwaande Brit die toevallig een boek heeft geschreven. Misschien heb je precies een jaar geleden iemand vermoord en denk je daar nu voortdurend aan. Zo kan ik nog wel even doorgaan. Het probleem is niet wat je schrijft, maar wat je weglaat.’

Een writers block is u vreemd?
‘O ja. Mijn vierde boek is nagenoeg af, dat moet ik op 30 april inleveren. En op 1 mei begin ik te schrijven aan mijn nieuwe boek. Er liggen veertien boeken klaar die ik daarvoor wil lezen. Ik kan niet wachten tot ik eraan mag beginnen. Het zal zich afspelen tussen 1790 en 1810 en dat gaat over zowel Nederland als Japan. In Japan heb ik jaren gewoond en ik ben met een Japanse getrouwd, dus dat land ken ik goed. Maar in Nederland zal ik heel veel research moeten gaan doen. Daarom ga ik hier volgend jaar een paar maanden wonen.’

Wat wilt u in Nederland precies gaan doen?
‘Mijn boek zal gaan over mensen uit de Lage Landen rondom 1800. Dus ik wil weten hoe jullie land er toen uit zag: de kerken, de huizen, de landschappen. Hoe waren de mensen? Waar waren ze bang voor, hoe was hun relatie met God? Hoe stonden ze er financieel voor? Hoe werd hun haar geknipt? Alles. Ik denk dat 90% van wat ik uiteindelijk weet, niet in het boek terecht komt, maar ik wil het allemaal wel weten.’

Is het van belang dat alle details historisch correct zijn?
‘Zeker. Hoe ze spraken, hoe ze woonden, hoe het landschap eruit zag, wat voor ontbijt ze aten. Ook als ik nooit een ontbijtscène schrijf, wil ik dat weten. Als schrijver creëer ik een illusie. En als een lezer mij betrapt op een historische fout, ligt die illusie in scherven. Je moet altijd meer weten dan je lezers. Details zijn cruciaal. En als je zo nieuwsgierig bent als ik, is het verleden gevaarlijk terrein. Ik moet mezelf soms dwingen op te houden omdat er ook nog een boek moet komen. Hoe verder je teruggaat in de tijd, hoe meer research je moet doen. Aan Wolkenatlas, dat ruim 500 pagina’s telt, heb ik 2,5 jaar gewerkt. Het deel over Adam Ewing dat zich afspeelt in de Stille Zuidzee in 1850 telt 90 pagina’s en heeft me een jaar gekost.
Gelukkig gaat al die kennis niet verloren. Als ik nu weer eens iets wil schrijven over een zeereis in 1850, kost het me geen jaar meer, maar misschien vier maanden. Al die kennis blijft opgeslagen. Over vier, vijf boeken krijgt een personage uit Wolkenatlas, Luisa Rey, haar eigen boek.’

Denkt u werkelijk vijf boeken vooruit?
‘Euh ja, dat is misschien wel gek ja. Maar mijn vierde is nagenoeg af, met het vijfde ben ik in mijn hoofd ook alweer een tijdje bezig, en ik heb ook al concrete plannen voor het zesde. Dus zo gek is het nu ook weer niet.’

Houdt u tijdens het schrijven de lezer in uw achterhoofd?
‘Nu zou ik graag verontwaardigd willen uitroepen: nee, ik ben een kunstenaar! Ik doe wat ik doe. Maar dat zou niet eerlijk zijn, want de lezer zit wel degelijk in mijn achterhoofd. Ik vind dat er tussen schrijver en lezer een soort ongeschreven contract bestaat waaraan je je dient te houden. Dus zorg ik voor een bevredigend, afgerond einde, dat hoeft niet te betekenen dat het een voorspelbaar of gelukkig einde is, maar het moet wel bevredigend zijn. Dat is je plicht als schrijver.’

Wat vindt u het leukste deel van het schrijverschap?
‘Voldoening zit in kleine dingen. Soms schrijf je een perfecte zin. Zo helder, zo mooi, zo simpel. Dan leun je achterover en denk je: mijn god, dit is een goeie zin. Bloody hell, niemand zou zo’n zin hebben kunnen schrijven. Wat ook een enorme kick geeft, is als je merkt dat andere mensen door jou bedachte personages beschouwen als bestaande figuren. De eerste keer dat een lezer me iets vroeg over een personage, vond ik dat ongelofelijk. Want tot dan toe bestond die figuur alleen in mijn hoofd. De perfecte scène daarentegen bestaat niet, althans, die heb ik nog niet geschreven. Maar ik leer nog van ieder boek. Ik denk dat ik pas over twintig jaar, als ik in de vijftig ben, een echt goeie schrijver zal zijn.’

Zijn er wel eens momenten waarop u niet werkt?
‘Weinig. Ik ben het gelukkigst als ik me terug kan trekken in mijn schrijfhut en urenlang ongestoord door kan werken. Ik hoop alleen dat ik niet dood ga, want die boeken moeten echt nog geschreven worden.’