Henning Mankell heeft een notoire hekel aan het geven van interviews. In vrijwel ieder interview met hem wordt melding gemaakt van een norse figuur die zo kort mogelijk antwoordt op alle vragen en die daarbij verveeld uit het raam staart. Nicci Gerrard (de vrouwelijke helft van thrillerduo Nicci French) interviewde Mankell ooit voor The Guardian onder de veelzeggende kop ‘Inspector Norse’. Toen hield hij zijn leren jas aan en dronk om tien uur ’s ochtends bier. Vandaag draagt hij een donkerblauw kostuum en bestelt hij koffie. Meneer Mankell verkeert in een opperbeste stemming.

U schrijft zo veel en zo snel. Het schrijven moet u makkelijk afgaan.
‘Artistiek werk is nooit makkelijk. In verhouding duurt het denkwerk over een boek vele malen langer dan het daadwerkelijke schrijven ervan. In gedachten kan ik heel lang bezig zijn met iets, maar als ik eenmaal weet wat ik wil vertellen, schrijf ik het zo op. Ik verander ook niet zo heel veel meer. Ik ben geen auteur die eindeloos zit te sleutelen aan een boek. Het enige wat ik vaak overdoe, zijn de eerste drie, vier pagina’s. Daarin moet ik vaak zoeken naar de juiste toon en stijl. Als ik die eenmaal gevonden heb, komt de rest relatief eenvoudig.

Werkt u wel eens niet?
‘Ik ben in mijn leven van veel dingen beschuldigd, maar niet dat ik lui ben. Ik werk altijd. Ik heb vanmorgen vroeg nog even zitten schrijven. En ik heb even gekeken welke scènes er vandaag worden opgenomen in een verfilming van een van mijn boeken en in welke theaters mijn toneelstukken vanavond worden opgevoerd. Ik kan overal schrijven en ik kijk heel weinig televisie. Dat spaart veel tijd.’

Uw boeken maken een goed gedocumenteerde indruk. Doet u uw eigen research?
‘Soms vraag ik om hulp, maar het meeste moet ik toch zelf doen. Omdat je vaak van tevoren niet weet wat je precies zoekt. Ik schrijf nu iets over de marine in WOI. Daarvoor bezoek ik allerlei scheepvaartmusea, om te weten hoe die schepen er destijds uitzagen. En ik zoek nog naar een maritiem historicus die me wat dingen kan vertellen. Meestal heb ik een vaag idee over iets en dat wil ik dan toetsen. Ik vind het niet altijd het leukste werk, maar het hoort erbij en feiten moeten kloppen.’

Ik kon geen negatieve recensie van uw werk vinden. Alles wat u doet, schijnt goed te zijn.
‘Haha, nee hoor. Ik heb heus wel slechte recensies gehad. Laatst nog van een in Zweden zeer gerenommeerde criticus, een heel conservatieve man. Die begon z’n stuk met de waarschuwing dat ik linkse sympathieën heb. Om die reden kon hij mijn boek ook niet goed vinden. Iedere schrijver moet kritiek krijgen op zijn werk, dat is essentieel voor je ontwikkeling.’

U woont en werkt een groot deel van het jaar in Mozambique en u heeft veel over Afrika geschreven. Waar komt uw fascinatie voor Afrika vandaan?
‘Ik groeide op in het noordelijkste deel van Zweden, zo ver van Afrika als maar mogelijk is. Als kind las ik graag verhalen over ontdekkingsreizigers als Stanley en Burton. Ik wilde er hoe dan ook zelf heen. Dat was mijn grote droom. Toen ik 20 was, had ik genoeg geld. Het was geen liefde op het eerste gezicht. Afrika voldeed natuurlijk niet aan het droombeeld dat ik er al die jaren van had gekoesterd. Maar ik vind dat je de westerse wereld pas kunt begrijpen als je ook een perspectief buiten Europa hebt. Het had ook Zuid-Oost Azië of Latijns-Amerika kunnen zijn. Vanuit Afrika ben ik heel anders naar Europa gaan kijken. Het is duidelijk dat de democratie bij ons beter ontwikkeld is dan waar ook ter wereld, maar het beeld dat Europeanen van Afrika hebben, maakt mij heel boos. Afrikanen gaan niet alleen maar dood, ze leven ook.’

Voelt u zich in Maputo net zo thuis als in Göteborg?
‘Ja, ik voel me in beide landen thuis. Het prettige vind ik dat ik in Mozambique volstrekt anoniem ben. En ik word er niet zo vaak lastiggevallen door journalisten. Hoewel ik geregeld gebeld word of journalisten me alsjeblieft mogen komen opzoeken in Mozambique. Soms zeggen ze letterlijk: al ontvangt u me maar vijf minuten, dan wordt mijn reis betaald. Meestal doe ik het ook nog, omdat ik hoop dat ze daardoor in Afrika geïnteresseerd raken. De Zweedse media hebben, zoals de meeste andere Europese landen, een correspondent in Zuid-Afrika en dan nog eentje ergens in het noorden, voor de rest van het continent. Dat is natuurlijk belachelijk. Voor Europa is Afrika totaal oninteressant, want er kunnen geen zaken gedaan worden zoals in Zuid-Oost Azië of Latijns-Amerika. Ik zie het als mijn taak om Zweden te informeren over wat er daar gebeurt. Zo heb ik me heilig voorgenomen om de rest van mijn leven iedere maand iets over aids te schrijven. Want in het westen hebben we nog steeds niet door welke catastrofe zich daar voltrekt. In landen als Zambia en Zimbabwe zijn er nauwelijks mensen tussen de pakweg 30 en 45 meer over. Er zijn kinderen en ouderen. Verder niks. Daar kan een land niet op drijven. Het gevolg is chaos, en er zijn altijd mensen die daarvan profiteren: religieuze extremisten bijvoorbeeld.’

Hoe verklaart u uw eigen populariteit?
‘Ik heb daar geen intelligent antwoord op. Kennelijk schrijf ik over herkenbare dingen en mensen.’

Heeft het succes u verbaasd?
‘Als ik ja zeg, is dat enerzijds waar, maar anderzijds hypocriet. Elke schrijver droomt van een groot publiek. Geen enkele schrijver is tevreden met 500 lezers. Maar natuurlijk heeft de omvang me wel verbaasd. En het feit dat bijvoorbeeld Koreanen en Japanners mijn boeken lezen en zich kennelijk kunnen identificeren met de personages.’

Uw bekendste boeken, de negen Wallander-delen, zijn gesitueerd in het zuiden van Zweden terwijl u zelf opgroeide in het uiterste noorden. Waarom?
‘Ik ben opgegroeid in uitgestrekte, koude, eenzame bossen waar helemaal niets gebeurde. Lange tijd had ik ontzettend genoeg van die bossen. Toen ik aan Wallander begon, woonde ik zelf in het zuiden. Dat is een dynamisch deel van het land. Open, vlak, aan zee. Grensgebieden zijn altijd interessant, ook voor criminelen.’

U schrijft met smaak over de weersomstandigheden.
‘Natuurlijk. Europeanen praten altijd over het weer. In Afrika is dat geen gespreksonderwerp, daar regent het of niet. Maar je hebt er geen seizoenen. Ik ben gewend aan extremen. In het noorden van Zweden, waar ik opgroeide, kan het ontzettend koud zijn. Daar ligt in juni nog sneeuw Ik kan daar goed tegen, net zoals ik goed tegen extreme warmte kan. Dat is heel interessant. Ik heb nooit last van de hitte in Afrika en ik ben ervan overtuigd dat dat komt door die extreme kou uit mijn jeugd. Daar wil ik nog eens over schrijven.’

Veel van uw boeken worden verfilmd. Bent u daar gelukkig mee?
‘Een verfilming is altijd een risico. Als ik naar zo’n film kijk, kan ik dat vrij afstandelijk doen. Het is mijn verhaal niet meer. Soms gebeurt het heel goed, soms niet. Ik noem geen titels. Ik probeer wel in de gaten te houden wat ze van plan zijn. Ik wil het manuscript lezen, ik wil weten wie de regisseur is en wie de hoofdrolspeler is. Van Wallander zijn er nu zes delen verfilmd. Als de hoofdrolspeler het niet meer wil, houdt het op. Ik wil geen ander voor die rol. Hij is Wallander.’

U beoefent zoveel verschillende genres. Weet u als u aan een boek begint, wat het gaat worden?
‘Ik kies niet bewust een andere stijl. Als schrijver heb je vele talen tot je beschikking. Als ik een nieuw boek begin, zoek ik naar een manier om het verhaal in mijn hoofd te vertellen. Ik wil de muziek van Bach kunnen spelen, maar ook die van John Coltrane. Ik zie het als een orkest dat ik op elkaar afgestemd moet zien te krijgen. Wanneer dat eenmaal is gelukt, wijst het zich verder vanzelf.’