Beiden woonachtig te Gent. Beiden gezegend met een sobere stijl en fijnzinnige ironie. Haar boek wordt de hemel ingeprezen en is een bestseller. Zijn boek kreeg eveneens goede recensies, maar sloeg niet aan bij het grote publiek. Zij debuteerde vorig jaar met 'Slaap!'. Zijn derde boek, de roman 'Blanco', verscheen ongeveer gelijktijdig. Een dubbelgesprek met Annelies Verbeke en Peter Terrin.

Annelies Verbeke en Peter Terrin hebben elkaar nooit eerder ontmoet, al wonen en werken ze in dezelfde stad. Dat komt natuurlijk omdat het in Gent wemelt van de goeie jonge schrijvers, meent Terrin. Je struikelt er bijkans over.

Zitten hier de representanten van een nieuwe generatie Vlaamse schrijvers?

Verbeke: ‘Ik heb laatst Tom Lanoye geinterviewd in het kader van Antwerpen wereldboekenstad. Toen hebben we ook zitten praten over de nieuwe generatie. Lanoye en zijn generatiegenoten moeten het al heel lang doen. Eigenlijk is het tijd voor de nieuwe garde, maar zoveel hoor je niet van jonge schrijvers. Lanoye en Brusselmans zijn ook entertainers, misschien dat wij bescheidener zijn.’

Terrin: ‘Ik ben niet zo bescheiden hoor, maar ik zie het in de eerste plaats als mijn missie om een goed boek te maken. Ik voel niet de behoefte er van alles omheen te doen zoals sommige schrijvers. Het is ook de geest van de tijd. Toen Lanoye en Brusselmans opkwamen, was er nog sprake van een totale verstarring binnen de literaire wereld. En ineens waren daar twee jonge snaken die op tafel hun gedichten voordroegen. Natuurlijk kregen die wel media-aandacht.
Ik was heel blij met het succes van Annelies omdat zij, net als ik, breekt met een Vlaamse traditie. Ik zie grofweg twee groepen Vlaamse schrijvers: de nostalgische schrijvers als Luuk Gruwez, Leo Pleysier, Erik Verpale, Erik Vlaminck. Dat zijn heel typische, heel Vlaamse auteurs. Dan heb je de postmodernen, zoals Peter Verhelst, en de harde, maatschappijkritische, ietwat cynische jongens zoals Jeroen Olyslaegers en Paul Mennes. Ik heb altijd veel meer voeling gehad met Nederlandse schrijvers: Bernlef, Hermans, Hotz, daar houd ik van. Zij schrijven sober en ingetogen, in het mooiste Nederlands dat er geschreven is. Als ik Hotz lees, gaat het puur om de taal. Met zijn thematiek voel ik me niet verbonden, maar het boeit blijkbaar omdat het zo goed geschreven is. Bij Hermans ben ik vol bewondering voor zijn eruditie. Hoe eenvoudig hij iets heel ingewikkelds kan brengen, zo dat het begrijpelijk is voor iedereen. Er zijn ook schrijvers die een Vlaams idioom creëren, maar ik heb mij voorgenomen in het Nederlands te schrijven.

Verbeke: ‘Standaard Nederlands is prachtig. Ik heb me ook wel voorgenomen dat te schrijven.’

Terrin: ‘Ik vind jouw boek nog tamelijk Vlaams.’

Verbeke: ‘Er zit een personage in, Olga, dat echt authentiek Vlaams spreekt. Als ik moet voorlezen in Nederland, kies ik vaak een passage waarin zij voorkomt. Dat vinden ze dan heel leuk.’

Terrin: ‘De vorige grote debutant uit Vlaanderen was Erwin Mortier. Toen dacht ik: nee, het is niet waar. Niet omdat hij een slechte schrijver zou zijn, helemaal niet, maar hij is wel zo’n typisch Vlaamse schrijver. Melancholisch, platteland…’

Verbeke: ‘Terug naar de kindertijd…’

Terrin: ‘Verdwenen natuurschoon…’

Verbeke: ‘Fout geweest in de oorlog…’

Terrin: ‘Grootouders, missionarissen, incest…’

Verbeke: ‘Paters en nonnen…’

Terrin: ‘Ik bedoel niet dat dat geen goede literatuur is, maar ik voel het toch als een stap terug. Er is ook andere, nieuwe Vlaamse literatuur. En daar behoren onze boeken toe.’

Waarom is Slaap! zo succesvol en is Blanco, toch minimaal even goed, amper opgemerkt?

Verbeke: ‘Voor mij heeft de recensie van Elsbeth Etty in NRC Handelsblad heel veel deuren geopend. Na die recensie heeft mijn uitgever goed zijn best gedaan het boek te promoten.’
Terrin: ‘De timing is ook van belang. Mijn ‘doorbraakrecensie’ stond ook in de NRC, maar die verscheen in augustus (2003, red.), toen de ene helft van Europa in de andere helft van Europa zat.’

Verbeke: ‘De kaft van Slaap! slaat ook ongelofelijk aan. Iedereen herinnert zich die kaft met die ogen. Maar verder weet ik eerlijk gezegd niet waarom mijn boek het bij jullie zo goed doet. Dat het zo’n succes zou worden in Nederland, had mijn uitgever zelf ook nooit verwacht. Van een Vlaamse auteur worden eigenlijk altijd in Vlaanderen meer exemplaren verkocht dan in Nederland. Van de 15.000 verkochte exemplaren, zijn er 12.000 in Nederland verkocht.’

Terrin: ‘Ik wil niet pompeus klinken, maar ik denk dat er van mijn boek best 20.000 in plaats van 2000 verkocht hadden kunnen worden. Het is een belangwekkend boek over ouderschap en het toenemende onveiligheidsgevoel, toegankelijk en spannend. Ik heb niks dan goeie recensies gehad. Alleen in De Morgen had ik een heel slechte recensie. Een schrijnend voorbeeld: in De Morgen werd een zin aangehaald om mijn ‘gebrekkige’ stijl te illustreren. In een recensie van Fleur Speet in het Financieele Dagblad werd dezelfde zin opgevoerd als bewijs van mijn poëtische stijl. Dezelfde zin! Natuurlijk is literatuur een kwestie van smaak, maar als het uw ding niet is, geef het dan af.’

Verbeke: ‘Ik heb eigenlijk louter goeie recensies gekregen. Alleen in De Groene Amsterdammer had ik een heel slechte. Hier in Vlaanderen geldt wel een beetje: mensen onder uw kerktoren gunt ge het licht niet. Ik had in De Standaard een debiele recensie waarin ik een groot talent werd genoemd waarna er twee zinnen werden uitgelicht waaruit zou blijken dat ik dat eigenlijk niet was.’

Terrin: ‘In jouw geval is het allicht iets makkelijker relativeren.’

Verbeke: ‘Ja, ik word wel een beetje doodgeknuffeld.’

Terrin: ‘Mijn eerste boek veroorzaakte nauwelijks enige rimpeling in de literaire vijver. Voor Blanco kreeg ik volop goeie recensies, behalve die in De Morgen dus en die maakt dan toch de meeste indruk.’

Verbeke: ‘Ja, de negatieve beklijven meer. Er schijnt een psychologische wet te zijn volgens welke je voor ieder verwijt veertien complimenten nodig hebt. Dat is ongeveer de verhouding. Ik voel me juist door alle loftuitingen totaal geremd. Als je eenmaal bent gebombardeerd tot talent, is een tweede boek heel spannend. Ik denk nu over alles veel langer na. Ik heb veertig bladzijden, maar ik moet eerst een aantal scenario’s afwerken en ik kan niet aan meerdere verhalen tegelijk bezig zijn. Ik doe ook ontzettend veel lezingen, vooral in Nederland. Sinds januari doe ik er toch wel één of twee per week. Sinds ik Slaap! opstuurde naar de uitgeverij, is er alweer anderhalf jaar verstreken en eigenlijk heb ik geen zin meer om telkens met dat boek bezig te zijn. Als ik voor moet lezen, denk ik soms: jajajaja, nu weet ik het wel. Maar ik wil er graag van leven, dus ik neem alles wat er komt. Bovendien ben ik nog jong, ik kan nog heel veel boeken schrijven.’

Terrin: ‘Ik kan er niet van bestaan. Ik wil trouwens al mijn ideeën en energie opsparen voor eigen boeken, daarom doe ik niet aan journalistiek. Lezingen zijn ook al minder aan de orde. Ik ben geen briesend podiumbeest, bovendien ben ik niet bekend genoeg. Dus ik klus bij, vrijdag, zaterdag en zondag werk ik als barman.
Momenteel wordt er wel gesproken over verkoop van de filmrechten van Blanco. De makers van De Passievrucht hebben grote belangstelling getoond. Dat zou natuurlijk geweldig zijn. Toen ik het schreef, zag ik het niet zo, maar achteraf bekeken is het boek een hapklare brok voor een regisseur. Het speelt zich vrijwel geheel af in één appartement, met slechts een handvol personages. Het hoeft geen dure verfilming te worden.’

Verbeke: ‘Ik vind het heel leuk om met veel verschillende dingen bezig te zijn: journalistiek, columns, scenario’s. Maar op die manier ben je wel veel minder vrij om aan je boek te werken en een roman schrijven is toch wat ik het meest wil doen. Daar heb ik de meeste voldoening van. Laatst zat ik ’s avonds laat in de trein toen ik ineens een einde wist voor mijn nieuwe boek. Op zo’n moment wil je inderdaad even alle andere onzin stoppen om verder te kunnen gaan met schrijven. Maar het kan nog wel een jaar duren voordat mijn nieuwe boek klaar is.’

Terrin: ‘Mijn nieuwe boek heet Vrouwen en kinderen eerst. Het speelt zich af in een fabriek waar uitzonderlijke vloertegels worden gemaakt. Ik dacht: dat hebben we nog niet gehad in de literatuur, een boek over vloertegels. De toon is misschien iets luchtiger en speelser dan in Blanco, maar tegelijkertijd donkerder. Het is een fantastisch boek. Echt waar.’

Verbeke: ‘Dat is het allerleukste, als je zelf blij bent met wat je geschreven hebt. Daar kan geen recensie tegenop.’

Terrin: ‘Ja, geweldig is dat. Ik heb echt het licht gezien. Ik was op dool. Wiskunde gestudeerd, op een reclamebureau gewerkt, mensen verzekerd voor van alles en nog wat, marmer verkocht in Engeland.

Verbeke: ‘Ik heb ook waterbehandelingsinstallaties verkocht.’

Terrin: ‘Ik zat op een hotelkamer in Londen De donkere kamer van Damocles te lezen en toen dacht ik: dat wil ik ook. Je kunt het hoogmoed noemen, of jeugdig enthousiasme, maar toen heb ik echt het licht gezien. Ik heb jaren op mijn eentje zitten schrijven. Een andere aha-erlebnis, was de kennismaking met Raymond Carver. Toen ik één van zijn verhalen uithad, dacht ik: zo moet het natuurlijk. Niet het raadsel oplossen, maar het raadsel tonen.’

Verbeke: ‘Dat was bij mij ook zo. Ik heb een verzamelbundel van Carver en daarin heb ik eens een hele dag zitten lezen en ik bleef daarbij wenen. Het wordt niet uitgeschreven, dat is zo knap.’

Terrin: ‘Carver was toen al dood, dus ik spaarde zijn verhalen op. Ik las er elke week één, dat was dan hét moment van de week. Ik heb ook al zijn werk dubbel. Eén om te lezen, een ander om te bewaren, voor als het leesexemplaar uiteen valt of zoiets. Carver heeft mij kort en bondig leren schrijven. Iemand als Hafid Bouazza oogst veel bewondering om dat hij zo barok schrijft. Die lyriek is overweldigend, en dus makkelijker om mee te imponeren. Terwijl Nederlands in al zijn eenvoud hemelsmooi kan zijn, en messcherp tegelijk. Wat ik boeiend vind om te doen, is het inspelen op de intelligentie van de lezer, op zijn verbeelding werken. Niet teveel uitleggen, maar suggereren. Ik haat boeken waarin alles wordt uitgelegd. Je moet alleen uitkijken dat je ook weer niet teveel overlaat aan de verbeelding waardoor het onbegrijpelijk wordt om te volgen. Het is voortdurend balanceren op die lijn.’

Verbeke: ‘Het is ook niet makkelijk om zo te schrijven, ik denk na over iedere zin. Ik ben van nature ongeduldig, ook als lezer, en ik denk algauw bij een boek: kom nu eens to the point. Onbewust probeer ik vaak een halve bladzij te comprimeren tot een zin.’

Terrin: ‘Zulke boeken eet je als een praline. Je proeft iedere zin, ieder woord. Dat is iets heel anders dan een boterham met choco.’

Verbeke: ‘Sommige poëzie heeft dat ook. Ik ben geen grote poëzielezer, maar er zijn gedichten waarin in een paar zinnen een compleet verhaal wordt verteld. Zo knap.’

Terrin: ‘Ik heb in alles respect voor de lezer. Ik wil zijn tijd niet onnodig opeisen, dus ik vertel mijn verhaal zo bondig mogelijk. Waarom moet een boek 300 pagina’s zijn als het ook in 180 kan? Ik denk na over ieder woord. Ik hou er niet van als een schrijver mij zomaar 10.000 woorden teveel laat lezen. Ik hou alleen geen rekening met de lezer als het over de inhoud zelf gaat. Want waar te beginnen als je daar rekening mee houdt?’

Verbeke: ‘In American Pastoral van Philip Roth zit een uitweiding van tien pagina’s over de fabricage van handschoenen. Je zou zeggen dat dat wel geschrapt kon worden, maar toch zijn ze nodig.’

Terrin: ‘In het laatste boek van Rosenboom ben je als lezer op een gegeven moment zelf een schip aan het bouwen. Ik ken niks van scheepvaart, maar toch kon ik alles volgen. Dat vind ik knap. Ik heb grote bewondering voor Rosenboom, hoewel ik niet de intentie heb zelf zo’n boek te schrijven. Ik zou het niet eens kunnen. Mijn streven is een uitgepuurd boek dat men in twee keer uitleest. ’s Avonds beginnen, volgende dag uitlezen. Want elk goed boek is eigenlijk per definitie spannend.’