'Bittereinders' heet het boek dat Koert Lindijer, sinds 1983 Afrika-correspondent voor NRC Handelsblad, schreef over Afrikaanse nomaden. Het moest een eerbetoon worden aan de laatste dolende volkeren van Afrika die steeds minder in staat zijn een nomadisch bestaan te leiden. Lindijer bezocht de Karimojongs in Uganda, de Afars in Ethiopië, de Samburu’s, de Wuaso Borans en de Masaï in Kenya, de Sans in Zuid-Afrika, de Tamasheqs in Mali en de Somaliërs in Somaliland. Niet alleen werd zijn boek het voorgenomen eerbetoon aan deze volkeren, maar ook een loflied op het reizen zelf. ‘Ik voel me het meest thuis bij nomaden.’

Wie weinig meer van Afrika weet dan datgene wat de kranten haalt, tuimelt bij het lezen van Bittereinders van de ene verbazing in de andere. Hoe Somaliërs zonder enige moeite 25 voorvaderen uit hun hoofd opsommen. Hoe kamelen kunnen huilen. Hoe de Afars overleven op de heetste plek op aarde. Hoe de Karimojongs kogels in het collectezakje van de kerk doen. Hoe de Masaï voor een verkeersopstopping in Nairobi zorgen omdat ze hun koeien in de stad laten grazen. Hoe de Tamasheqs vijftien verschillende woorden voor touw hebben: touwen voor tenten, waterzakken, geweren, kamelen, paarden, geiten, ezels, zwaarden. Hoe de Sans werkhutten voor toeristen hebben, waar goedbetalende westerlingen een nachtje kunnen slapen in een ‘authentieke’ San-hut.
Lindijer zoekt naar de essentie van het nomadenbestaan, dat gevoel van totale vrijheid en onafhankelijkheid. Lange dagen die uit niets meer bestaan dan onder een boompje zitten kijken naar je grazende kudde. Ontwikkelingswerkers moeten het ontgelden, locale bestuurders, wildparkbeheerders, toeristen, boeren. Want al die mensen zijn erop uit om de nomade zijn bestaan te ontnemen.
Leidraad in zijn reis waren de boeken van de onlangs overleden Britse ontdekkingsreiziger Wilfred Thesiger die begin vorige eeuw langdurig in Afrika rondreisde en prachtige romantische boeken schreef over zijn verblijf bij diverse nomadenstammen. Lindijer bezocht de stokoude Thesiger vlak voor zijn dood nog in zijn Londense flat waar hij somber vaststelde dat vroeger alles beter was. Een gedachte die ook Lindijer zelf na dertig jaar reizen door Afrika steeds vaker bekruipt.

U zegt ergens dat het stammenverband uiteindelijk misschien toch te preferen is boven het westerse model.
‘Als ik probeer te bedenken wat een kritische, linkse Afrikaan die in Londen woont van dit boek zou vinden, denk ik dat hij het veel te romantisch vindt. Teveel leunend op de verheerlijking van de nobele wilde. Ik denk dat het noch romantisch, noch reactionair is. De twee grote bindmiddelen in Afrika zijn de tribale cultuur en de religie. Bij een eroderende staat, bij een oud gezag dat ondermijnd wordt en een nieuw gezag dat de orde niet kan handhaven, val je daarop terug. Ik heb gezien hoe leden van Somalische clans over de hele wereld geld aan elkaar overmaken zonder dat er ooit een bank aan te pas komt. Onlangs overleed de vice-president van Kenya: een zeer modern politicus, aan aids overleden in een hypermodern ziekenhuis in Londen. De rouwplechtigheden werden live uitgezonden, hij werd in zijn driedelig pak opgebaard in het parlement, de hele rouwstoet werd met camera’s gevolgd tot zijn geboortedorp. En daar namen de stamoudsten de zaak over. Drie oude mannen gingen in de grafkuil zitten en werkten alle rituelen af, zoals ze dat al honderden jaren doen. Zelfs de meest moderne Afrikaan grijpt uiteindelijk terug op tradities. Dat is geen romantiek, dat is de realiteit. Het tribale element zit overal in verweven, in de economie, de politiek, in het hele sociale leven. Dat moet je gewoon erkennen. Maar als je dat uitspreekt, wordt dat gezien als reactionair. Dit boek is misschien wel een loflied op degenen die met trots hun tribale rituelen hooghouden.’

Welke nomadenstam maakte op u de meest authentieke indruk?
‘Het meest geprikkeld heeft mij de geestdrift onder de Tamasheqs, die vroeger Toearegs werden genoemd. Zij waren het meest strijdbaar. Maar zij hebben in zekere zin het voordeel dat ze in een gebied leven, de Sahara, waar gewoon niks anders mogelijk is dan nomadisme. In de Sahara zul je nooit tomaten kunnen verbouwen. Terwijl veel andere grond nu door boeren wordt bebouwd en dus ontoegankelijk wordt voor de nomaden en hun vee. Gelukkig zijn er grote ruwe gebieden in Afrika die nooit zullen kunnen worden omgetoverd in wuivende akkers met asfaltwegen. Grote gebieden waar de overheid eigenlijk niets te vertellen heeft. Je zou hopen dat de nomaden die gebieden mogen gebruiken. Dat is het meest positieve scenario. In Somaliland heb je een minister voor nomadische zaken. In Mali, dat een echte parlementaire democratie is, zitten Tamasheqs in de regering. Ook in Kenya is er een heel voorzichtige erkenning van nomadenrechten. De toekomst is dus niet volstrekt uitzichtloos, maar het heeft natuurlijk nergens prioriteit.’

Hebben de nomaden iets aan de opkomst van wildparken en het toerisme?
‘Wildparken zijn een puur westers idee, gebaseerd op het westerse principe van de maagdelijke wildernis. Zo is Afrika in hun ogen altijd geweest en zo moet het blijven. Dat is dus niet zo. Er wonen al miljoenen jaren mensen in die zogenaamde wildernis. Verder is er de, mijns inziens verkeerde, gedachte dat mensen en dieren niet samen kunnen leven. Dus schoppen we de mensen eruit. De locale bevolking heeft er helemaal niets aan. In Oost-Afrika mogen Masaï-vrouwen stomme kettinkjes verkopen bij de ingang van het park en oude Masaï-mannen met een pruik op komen in de lodge vertellen hoe ze een leeuw hebben gedood. Ik zag laatst een bordje met de tekst ‘in twee uur Masaï leren!’ Eén van de moeilijkste talen ter wereld! Alleen de uiterlijke dingen van een cultuur worden getoond. Het zijn de klompen van Nederland. In Kenya heb ik nauwelijks symbiose tussen cultuur en toerisme gezien. Nomaden zijn van nature opportunistisch, dus ze pakken dat extra dubbeltje wel, maar ze generen zich er wel voor. Het is een vorm van prostitutie.’

Thesiger schetst allerlei tot de verbeelding sprekende rituelen, zoals het pikkensnellen bij de Afars. Daar bleek niets van te kloppen.
‘Dit soort ons inziens gruwelijke praktijken, blijken heel vaak te berusten op vooroordelen van westerse schrijvers. Het zou me verbaasd hebben als het waar was geweest, want het past niet bij de krijgscultuur, die bij alle nomaden heel belangrijk is. Er bestaan geen pacifistische nomaden, op de Sans na. Nomaden worden van jongsaf aan getraind in de krijgskunst. Natuurlijk leer je al vroeg hoe je je moet verdedigen tegen een leeuw, een hyena of een jakhals. Als herder ben je deels soldaat. Niemand gaat met zijn geiten op stap zonder knuppel en speer. En die worden ook gebruikt. De morele waarden rond het krijgerschap krijg je wel ingelepeld. Vroeger werd er ook regelmatig strijd gevoerd, tegenwoordig gebeurt dat niet vaak meer.
Nomadische krijgers doen het ook heel goed in legers. De Samburu’s werden enorm gewaardeerd in Joegoslavië. Maar er is een groot verschil tussen een man doden in een gevecht van man tot man en het willekeurige afslachten zoals dat in Rwanda is gebeurd. Daar begrijpen ze niets van. Natuurlijk bestaan er nog steeds vormen van voodoo, van verminking, misschien zelfs van kannibalisme. Maar dit soort praktijken heeft wel een culturele betekenis. Het is niet barbaars. In het traditionele Afrika ken ik geen barbaarse rituelen. In het moderne Afrika is het makkelijker om aan een geweer te komen dan aan een condoom.’

Is modern nomadisme mogelijk?
‘Vee heeft ontzaglijk veel waarde als exportproduct. Als de waarde van vee voldoende kan worden benut, is er zeker toekomst. In Somalië zie je hoe het kan. Daar worden dagelijks tienduizenden schapen en geiten naar het Midden-Oosten verscheept of gevlogen. Daar is niks primitiefs aan. Nomaden rijden daar in een Toyota Landcruiser naast hun kudde en ze gebruiken een mobiele telefoon. Het belangrijkste is dat bestuurders en ontwikkelingswerkers eens gaan nadenken over wat nomaden zelf willen. Tot nu toe is alle beleid erop gericht nomaden om te scholen tot boer. Nomadisme is primitief, daar moeten we vanaf. Als het besef doordringt dat dat niet zo is en dat niet iedere nomade mais hoeft te verbouwen, kun je misschien een land gaan opbouwen. Modern nomadisme is best mogelijk. Kijk naar de foto’s in mijn boek: nergens blote konten of wapperende rode doeken. Maar er moet wel een omslag komen in het denken over nomadisme.’

U bent dit jaar 20 jaar correspondent. Wat zijn de belangrijkste veranderingen geweest?
‘De meest cruciale verandering is misschien wel dat ik nu ineens word opgebeld door mijn vriend Lemelen vanuit zijn kraal dat er over twee nachten een groot feest wordt gehouden. Vroeger moest je een halve dag lopen naar het dichtstbijzijnde dorp om te bellen. En weer een halve dag terug. Nu moeten ze twee uur de berg oplopen en dan hebben ze ontvangst. Ik denk dat de telefonierevolutie in Afrika enorm zal zijn. Afrika is vooral een continent van handelaren. En er zijn heel veel tussenhandelaren. Die kunnen plotseling kritisch gevolgd worden. Als een tussenhandelaar beweert dat de prijs voor koeien in Nairobi momenteel heel laag is door de droogte, kan dat eenvoudig gecontroleerd worden. Dat is heel ingrijpend voor veel mensen. Daarnaast is de overbevolking de meest dramatische verandering die ik heb meegemaakt. Ik heb Kenya zien groeien van 13 miljoen inwoners naar ruim 30 miljoen. Er is gewoon te weinig grond voor al die mensen. Ieder stukje grond wordt nu bebouwd, zelfs in de ruwste delen van het land. En daarmee heb je gelijk een belangrijke reden waarom het nomadisme bedreigd wordt: de ontmanteling van het milieu.’

U schrijft in uw boek dat Afrika voor een correspondent het ideale continent is. Waarom?
‘Afrika heeft de minste grenzen. Er zijn hele stukken land waar de regering nauwelijks invloed uitoefent op haar onderdanen. Je hebt er de meeste vrijheid van leven en het is nog heel avontuurlijk om er rond te reizen. Bovendien wordt op dit moment geschiedenis geschreven in Afrika. Dit is het tijdperk waarin het moderne Afrika in elkaar wordt getimmerd.
Er zijn niettemin veel Afrikaanse landen waar ik nooit zou kunnen wonen. Kenya heeft ook op het randje van de afgrond gebalanceerd. We hebben nu een regering die hoop geeft, die een poging doet orde te scheppen, zonder al te veel hulp van buitenaf. Afrika wordt steeds interessanter. Wat wel opvalt is dat er maar een paar collega’s zijn die er langer dan tien jaar zitten. Jongere correspondenten kennen de burgeroorlog in Rwanda alleen maar als geschiedenis, ze zijn er niet bijgeweest. Zonder mezelf op de borst te slaan, denk ik dat die historische belevenissen mij in staat stellen huidige gebeurtenissen in een andere context te zien dan jonge reporters. Ik begin er nu de vruchten van te plukken dat ik er al zolang zit. Jonge verslaggevers hebben misschien deels een scherpere, versere blik. Zij verbazen zich nog over zo’n volgepakte bus met mensen op het dak. Dat zie ik allang niet meer. Voor je carrière moet je natuurlijk niet in Afrika blijven hangen. Dan ga je door naar Moskou of Londen en uiteindelijk kom je in de hoofdredactie. Zo gaat het vaak. Onderschat ook niet hoe zwaar het fysiek is. Het reizen is zwaar en er komen de meest verschrikkelijke ziektes voorbij. Maar mijn schrikbeeld is altijd geweest dat ze me terugriepen.’