Het gaat goed met de carrière van George Pelecanos, misdaadauteur uit Washington DC. Regisseur Curtis Hanson (L.A. Confidential, 8 Mile) kocht onlangs de rechten op zijn laatste drie boeken, en zijn werk begint steeds beter te verkopen, al staat hij nog niet in de bestsellerlijsten.

Hoewel Pelecanos’ boeken gewoonlijk tot de thrillers worden gerekend, hebben ze weinig gemeen met de traditionele whodunnit. Zijn meest recente romans zijn eerder te lezen als fictieve reportages over de verpauperde zwarte getto’s van Washington, waar hij zelf opgroeide als zoon van Griekse immigranten.
Tegenwoordig woont Pelecanos in Silver Spring in Maryland, net buiten de stadsgrenzen. Ook met deze wijk dreigde het een tijdlang bergafwaarts te gaan, maar sinds een grote opknapbeurt een paar jaar geleden is het er aardig op vooruit gegaan. De straat waar Pelecanos woont zou met al zijn groen niet misstaan in de betere buurten elders in de stad, al zijn de meeste huizen hier wat minder ruim bemeten. Dat laatste blijkt meteen als Pelecanos me na binnenkomst zijn werkkamer laat zien: een hokje van amper drie bij drie meter met daarin een bureau, een imposante lp-verzameling en een ingelijste poster van Elvis Costello. Het is krap, erkent hij grinnikend. Eigenlijk is het huisje al een tijd veel te klein voor het vijfkoppige gezin Pelecanos (hij en zijn vrouw hebben drie geadopteerde kinderen uit Brazilië), en daarom laat hij even verderop in straat een groter huis bouwen.

Aanleiding voor het interview is het verschijnen van de Nederlandse vertaling van Soul Circus, alweer Pelecanos’ negende roman sinds hij in 1992 debuteerde met A Firing Offense. Soul Circus is het laatste deel van een trilogie (eerdere delen: Right as Rain en Hell to Pay) over het duo Derek Strange (zwart) en Terry Quinn (blank), twee ex-politiemannen die nu als privé-detectives werken en ondertussen proberen te redden wat er te redden valt onder de zwarte jeugd in de achterstandswijken. Veel is dat niet, want het duo moet in het boek weer eens machteloos toezien hoe twee rivaliserende straatbendes op een bloedige manier met elkaar afrekenen. Uit pure frustratie steekt Strange na afloop van de grote shoot-out een wapenwinkel in de fik.

Strange en Quinn zijn de opvolgers van Nick Stefanos, Pelecanos’ alter ego die de hoofdrol speelde in zijn eerste boeken, en die ook in Soul Circus nog even zijn opwachting maakt. De twee zijn vrienden, maar verschillen totaal van karakter. Strange is een realist die zich niet snel op de kast laat jagen, Quinn een opvliegende idealist die voortdurend in de problemen raakt door zijn drang om aardig gevonden te worden. Typisch iets voor blanken, meent Pelecanos. ‘White people want to be loved.’ Zwarten hebben die neiging volgens hem veel minder. Opmerkelijker is dat Strange ook de baas is en onmiskenbaar de échte hoofdpersoon in het verhaal. Een broodnodig tegenwicht tegen alle ‘bullshitfictie’ waarin het omgekeerde het geval is, legt Pelecanos uit. ‘In het gros van de boeken en films over rassenrelaties gaat het helemaal niet om zwarten, maar om blanken die met zwarten te maken krijgen. Denk aan al die vreselijke buddy-films. Vandaar dat ik heb gezegd: de blanke invalshoek interesseert me nu eens even niet. Ik ga mijn verhaal vertellen vanuit het perspectief van de zwarten.’

Dat perspectief levert behalve veel grappige omkeringen ook passages op die het vanwege hun cynisme waarschijnlijk in geen enkele Hollywoodfilm zouden redden. Neem de sleutelscène in Soul Circus, waarin twee zwarte bendeleden zich afvragen of hun onderlinge moordpartijen niet gewoon een circusattractie zijn voor blanken. ‘Wij bevinden ons in de ring en doen wat de blanken van ons verwachten. () Een grote ring vol zielen die elkaar vermoorden, terwijl Mr. Charlie in zijn handen klapt. Denk jij dat het zo is?’ ‘Ik weet niet of het zo is. Maar kijk eens om je heen, jongen. Wat kunnen we anders doen? Want er is niets anders.’

Iets van wat dit laatste personage bedoelt wordt duidelijk als we een uurtje later in Pelecanos’ zwarte BMW wat rondtoeren in de buurt van Columbia Heights, een van de wijken zijn boeken zich afspelen. Vergeleken met een echt getto als Anacostia valt het hier waarschijnlijk allemaal nog wel mee. De huizen zien er redelijk uit; slechts hier en daar zie je wat grauwe woontorens staan van de projects, de woningbouwprojecten voor de allerarmsten. Maar ook deze buurt is bijna voor honderd procent zwart, en het is duidelijk dat er weinig te doen valt. Overal hangen groepjes tieners rond die ons verveeld aanstaren. Ook van twee passerende (blanke) politieagenten krijgen we the hard stare. ‘De enige reden voor blanken om zich hier op te houden, is om drugs te kopen,’ legt Pelecanos uit. Toen hij hier zelf opgroeide was het nog een gemengde wijk. Het huis waar zijn grootouders woonden stond model voor dat van Derek Strange. Hij wijst: ‘Kijk, dat rode huis daar, en daarachter heb je het sportveldje waar Strange en Quinn altijd oefenen met hun voetbalteam.’

Veel jongeren die hier opgroeien verkiezen net als de bendeleden in Soul Circus een korte loopbaan in de misdaad boven een bestaan van verveling en nietsdoen. ‘Ze weten dat ze een paar jaar een luxeleventje kunnen leiden wat ze anders nooit geleid hadden kunnen hebben. Met wapens, vrouwen, auto’s, juwelen. Maar ze weten ook dat het een doodlopende weg is die eindigt met de dood of de gevangenis. 45 procent van de mannelijke bevolking van DC heeft wel eens vastgezeten of zit vast, ’ aldus Pelecanos.

Dat het juist in Washington zo vaak uit de hand loopt heeft volgens hem alles te maken met de vrije beschikbaarheid van wapens. Die zijn weliswaar binnen de stadsgrenzen verboden, maar in het aangrenzende Maryland kun je er vrij eenvoudig aankomen. Mateloos kan hij zich ergeren aan de hypocrisie van mensen die wél de wapenindustrie steunen, maar anderzijds het beschuldigende vingertje wijzen naar de zwarte jeugdcultuur en de rapmuziek. Zoals in de scène in Soul Circus, waarin iemands achtergrond als rapper in de rechtszaal tegen hem wordt gebruikt. ‘Die passage is gebaseerd op een rechtszaak die ik zelf heb bijgewoond. Op de openingsdag liet de aanklager de jury een rapvideo van de verdachte zien. Die man – een drugsdealer – had muzikale ambities, dus hij had een video opgenomen, compleet met alle clichés: halfnaakte meiden, auto’s, juwelen. Allemaal gehuurd. Hij speelde gewoon een rol. Maar de aanklager presenteerde het alsof dit zijn leven was. Dat vond ik zo unfair. Als Al Pacino terechtstond voor moord, zouden ze dan Scarface laten zien?’

Tot slot van het gesprek wil Pelecanos nog best erkennen dat hij het zijn lezers niet makkelijk maakt door altijd maar te hameren op dit soort onrecht en ellende. ‘Ik probeer mensen niet gelukkig te maken of ze te geven wat ze willen, dat is zeker. Veel mensen willen lezen over het leven zoals ze willen dat het is. Ik schrijf over het leven zoals het is.’ Maar een echte pessimist vindt hij zichzelf niet. ‘Het rassenprobleem bijvoorbeeld verbetert met iedere generatie. Mijn kinderen hebben geen probleem met kleur en hebben allerlei soorten vrienden. Dus wat dat betreft ben ik optimistisch voor de toekomst.’

In zijn volgende boek - dat al af is - duikt hij weer de geschiedenis in, zoals hij dat eerder deed in The Big Blowdown en King Suckerman, boeken die spelen in respectievelijk de jaren ’50 en ’70. Dit keer zijn dan ook de jaren ’60 aan de beurt. Het boek zat al een tijdje in de planning, zegt hij. ‘Ik wilde per se nog een keer iets schrijven hebben over de periode die volgde op de moord op Martin Luther King. De enorme rellen die hier na zijn dood plaatsvonden hebben veel veranderd wat betreft de rassenrelaties. Ik was zelf toen pas een jaar of tien, maar zelfs een snotneus als ik had in de gaten dat de dingen niet meer hetzelfde waren. Ik ging altijd met de bus naar de lunchroom van mijn vader, waar ik werkte. En na de rellen zag ik voor het eerst dat zwarten trots en rechtop in de bus zaten, in plaats van timide en onderdanig, zoals daarvoor.’ Het boek zal vergezeld gaan van een cd met Pelecanos’ favoriete sixties-muziek.