Hoewel ze bij veel lezers vooral bekendstaat vanwege haar romans (Het meesterstuk, De thuiskomst, Het geheim), ziet Anna Enquist zichzelf in de eerste plaats als dichter. Ze debuteerde in 1991 met de bundel Soldatenliederen en publiceerde er sindsdien nog acht. Binnenkort verschijnt haar tiende dichtbundel De onderkant.
Die titel zou kunnen wijzen op een dieptepunt, een depressie. Maar in het slotgedicht ‘Coda’ verklaart Enquist de titel als de wereld onder de oppervlakte, achter ‘de gebeurtenisjes’. De dichter wil ‘onthutsende gedachten’ beschrijven, die ‘eng en wreed’ zijn.
Zo is Enquists werk altijd al doortrokken geweest van een duistere somberheid. Wie meent dat het verongelukken van haar dochter daarvan de oorzaak is, vergist zich, zei Enquist in 2018 tegen Arjan Visser in Trouw: ‘Haar dood is een cesuur – er is heel duidelijk sprake van een periode vóór en na het ongeluk – maar ik vond het leven altijd al rampzalig en chaotisch. In die zin was het eerder een bevestiging van mijn gelijk.’
Nu de ouderdom toeslaat en het lichaam van de dichter mankementen begint te vertonen, is er nog meer reden voor troebele gedachten, zo blijkt in deze nieuwe bundel. De zintuigen laten haar een voor een in de steek: ‘Ja, alle luiken sluiten zich zodra het laatste / jaar begint. Je ruikt alleen nog spek / en stront, je ziet de schijnwerpers en niet / de maan, voedsel zwerft naamloos door je mond’.
Troost komt, als altijd, van de muziek. Enquist, die enkele jaren piano studeerde aan het conservatorium, schrijft gloedvol over de weldadige klanken van een fluitconcert: ‘Nu opent zich de liefste vallei, lokt een zoete fluit je naar grazige weiden, kan je ademen, uitademen eindelijk’. En over het Requiem van Mozart: ‘Een luid en fraai gordijn van klank waarachter zich een bevend kind verbergt.’ Als de muziek van buiten ooit stilvalt, dan is er altijd nog het ‘eindeloze lied dat in jou klinkt’. Zo kan ook het innerlijk troost bieden, schrijft Enquist.
Het is dus niet alleen maar kommer en kwel in De onderkant. Want dit ‘kaartenhuis van woorden’ is, zoals Enquist met een gezonde dosis zelfspot schrijft, ten slotte ook maar ‘bloemrijk gelul’. Over dat gelul gaat ze vannacht in gesprek bij Nooit meer slapen.