VPRO Gids 43

24 oktober t/m 30 oktober
Pagina 32 - ‘Plath in reliëf’
papier
32

Cadeautje!

Je leest dit artikel gratis. Wil je meer van de VPRO Gids? Neem een abonnement. Nu 12 weken voor slechts 10 euro. Ik wil meer lezen →

Plath in reliëf

Dirk-Jan Arensman

In het meeslepende portret Rode komeet zet Heather Clark Sylvia Plath neer als fenomenaal literair talent dat onvermoeibaar haar ambities najoeg. 

Sylvia Plath (r) met haar kinderen en moeder Aurelia in Devon, England ca. 1962

Een van haar favoriete korte verhalen was ‘The Beast in the Jungle’ van Henry James, schrijft Heather Clark in haar monumentale biografie Rode komeet over ‘het korte leven en de vlammende kunst van Sylvia Plath’ (1932-1963). De tragische geschiedenis van John Marcher dus, die zijn hele leven wachtte op een extreme ervaring (‘hét voorval’, dat in zijn verbeelding als een beest ineengedoken in de jungle klaarzit om tevoorschijn te springen), om zich aan het eind van zijn passieve wachtkamerbestaan te realiseren dat dat moment zich nooit aandiende.

In wanhoop stort Marcher zich aan het eind van het verhaal op het graf van de vrouw ‘van wie hij gehouden had moeten hebben’, gekweld door zijn eigen falen: ‘Het was geen mislukking geweest om failliet te zijn, in zijn eer aangetast, aan de schandpaal genageld, opgehangen; de mislukking was om niets te zijn.’

Rode komeet is het werk van een gedegen researcher, die episodes minutieus reconstrueert en oog heeft voor zaken die eerder niet of oppervlakkig werden onderzocht

Waarom juist dit verhaal Plath zo aansprak?

Dat maakt Clark in de dik 1300 even gedetailleerde als meeslepende pagina’s die volgen glashelder: het was de grootste angst van de naar ervaringen en succes hongerende Plath vervat in een pijnlijke parabel. Van het meisje dat op haar achtste debuteerde met een gedicht op de jeugdpagina’s van de Boston Herald, en zich later voornam als ‘De Dichters van Amerika’ en schrijfster van bestsellerromans door het indertijd nog driedubbel gewapende glazen plafond van de literatuur heen te breken. Die zich naast die glanscarrière een gepassioneerd huwelijk met een creatieve zielsverwant droomde én een magistrale (oer)moeder wilde te zijn.

Een vrouw, kortom, die álle tussen het gebladerte verscholen beesten wilde vellen. Maar die in 1955, vlak voor ze als (óók nog) veelbelovend academica op een Fullbright-beurs naar Cambridge vertrok, evengoed aan een vriend schreef over de angst in extremis te ontdekken ‘dat alle schoten die je erop hebt gelost op de een of andere manier mis waren’.

Weer drie jaar later, inmiddels docente aan haar Amerikaanse alma mater Smith College, hield ze haar studentes voor: ‘NEUTRALITEIT, VERVELING worden ergere zonden dan moord, erger dan clandestiene liefdesverhoudingen. KRIJG GELIJK OF ONGELIJK, wees niet onverschillig, wees niet NIETS.’

Suicide Doll

Dat Sylvia Plath allerminst ‘niets’ was, lijdt geen twijfel; al was haar literaire roem vooral van de postume soort. Na haar in de VS nogal lauwwarm ontvangen debuutbundel The Colossus (1960) verscheen haar klassieke coming-of-ageroman The Bell Jar (1962) weliswaar krap een maand voor haar dood, maar onder het pseudoniem Victor Lucas en aanvankelijk vrijwel onopgemerkt bovendien. En de publicatie van haar meest geroemde dichtbundel, Ariel (1966), maakte ze evenmin mee als de toekenning van een Pulitzer Prize voor haar Collected Poems, in 1982.

Maar ondertussen vertekende haar tragische levenseinde, gevonden toen ze in de nacht van 11 februari 1963 haar hoofd op een handdoek in haar gasoven legde, wel danig wat ze dan wél was.

Een martelares van de vrouwenbeweging werd ze er in veler ogen door, ‘in films, tv-programma’s en biografieën gemythologiseerd en gepathologiseerd als een hoogpriesteres van de poëzie’, die vanaf het begin geobsedeerd zou zijn geweest door de zelfverkozen dood waarop ze op afstevende.

Het zwartromantische clichébeeld, dus, dat haar tot de zwartromantische heldin van zestienjarige Weltschmerzmeisjes overal ter wereld maakte. Of, zoals dochter Frieda Hughes het sarcastisch uitdrukte in haar gedicht ‘My Mother’: Plath als ‘Their Sylvia Suicide Doll’.

Clark nam zich voor haar onderwerp ‘te bevrijden van die culturele bagage van vijftig jaar’. Haar niet neer te zetten als ‘een kwetsbare ingenué’ of femme fatale, maar als een fenomenale literair talent en ‘zeer gedisciplineerde vakvrouw’, die tegen de tijdgeest in haar verlangens en ambities najoeg. En die uitgroeide tot ‘een van de belangrijkste Amerikaanse schrijvers van de twintigste eeuw’.

Of Clark die laatste kwalificatie helemaal waarmaakt, is een tweede. Zeker is dat ze er meer dan de biografen die haar voorgingen in slaagt een levendig en genuanceerd beeld te schetsen van een buitengewoon begaafde én gecompliceerde vrouw.

Reconstructies

Deels is dat ongetwijfeld te danken aan de schat aan nieuwe bronnen waaruit ze putte. Van veertien brieven die Plath tussen 1960 en 1963 schreef aan haar psychiater tot ongepubliceerde (jeugd)gedichten, agenda’s, dagboeken en fragmenten uit een grotendeels verloren gegane roman, Falcon Yard, en van het volledige archief van Plath en Ted Hughes tot de transcripties van tientallen interviews met tijdgenoten die Harriet Rosenstein in de jaren zeventig afnam voor een biografie die ze nooit voltooide en die Clark kon leggen naast de circa vijftig getuigenissen die ze zelf bij elkaar bracht.

Rode komeet is het werk van een meer dan gedegen researcher. Eentje die hele episodes bijna van minuut tot minuut reconstrueert en oog heeft voor zaken die eerder niet of oppervlakkig werden onderzocht.

Zo haalt ze alleen al wat betreft Plaths familiegeschiedenis een grootmoeder boven water die ooit in een inrichting werd opgenomen en laat ze zien dat haar vader, de van geboorte Duitse Otto, bepaald niet de ‘ariër, fascist, nazi’ was voor wie je hem op basis van Plaths beroemde gedicht ‘Daddy’ zou kunnen houden. Een sociaal wat onhandige entomoloog, auteur van het standaardwerk Bumblebees and Their Ways en, hoewel de FBI in 1918 onderzoek naar hem deed vanwege ‘vermeend pro-Duitse sympathieën’, een overtuigd pacifist blijkt hij te zijn geweest, wiens dood, op Sylvia’s achtste, diepe sporen naliet. Vooral omdat de strategie van moeder Aurelia om haar en haar verder nauwelijks genoemde broer Warren ‘te beschermen tegen verdriet en rouw’ (in feite: doorgaan alsof er niets is gebeurd) ‘weleens contraproductief [kan] zijn geweest’.

Typerend: Clark verhult nergens dat moeder en dochter een moeizame relatie hadden. Dat Plath in haar brieven aan Aurelia een bijna dwangmatig positief beeld van haar leven schetste en depressieve gevoelens zorgvuldig verzweeg. Maar van het eendimensionale beeld van een verstikkend beschermend en veeleisend moedermonster, dat haar dochter liefst een bourgeoisiehuwelijk wilde opdringen houdt ze zich verre. Zoals ze ook laat zien dat die dochter emancipatoir gezien haar tijd weliswaar vooruit was, maar dat ze soms evengoed neigde naar de veilige haven van de burgerlijke conventie. Dat ze zich zélf deels ondergeschikt maakte aan de literaire loopbaan van echtgenoot Hughes, die ze aanbad als een dichtend genie én een Heathcliffachtige oerman. En dat ze ook zulke ronduit onaangename trekjes als haar snobistische inborst had. (In een brief, over het sjofele van Engelse kustplaatsjes: ‘De arbeidersklasse is ook vies.’)

Beklemmend

Dankzij die instelling krijgen alle bekende episodes en relaties in haar leven meer nuance en reliëf. Van haar op een desillusie uitgelopen stage bij het tijdschrift Mademoiselle en haar daarop volgende opname wegens depressieve klachten in de luxueuze maar ouderwetse psychiatrische inrichting McLean Hospital, in 1953, waar ze een weinig oordeelkundige behandeling met elektroshocks onderging (het ruwe materiaal voor The Bell Jar, zeg maar), tot haar huwelijk met Hughes: idyllisch samenwerkingsverband, erotisch geladen zielsverstrengeling én bron van wreedheid, frustraties en spanningen.

En tot slot zijn er nog Clarks scherpzinnige analyses van vooral Plaths poëzie. Van haar ontwikkeling van een talentvolle maar nog tamelijk traditionele dichteres tot de schepster van de baanbrekend experimentele gedichten in Ariel, waarin ze ‘iets [doet] wat lijkt op wat Picasso deed in zijn vroege kubistische tekeningen’: ‘Wat of het eerste oog makkelijk lijkt, blijkt een berekend, radicaal gebaar, geboren uit ergernis over een traditie die was opgedroogd.’

Cadeautje!

Je leest dit artikel gratis. Wil je meer van de VPRO Gids? Neem een abonnement. Nu 12 weken voor slechts 10 euro. Ik wil meer lezen →

Ironisch genoeg is een van dé hoogtepunten in Rode komeet de minutieuze beschrijving van de aanloop naar Plaths zelfmoord. Een wanhoopsdaad geboren die voor een deel inderdaad verband hield met het feit dat Ted Hughes haar had verlaten voor de labiele schoonheid Assia Wevill. (Ze was woedend over dat vernederende verraad, zorgelijk over een toekomst als alleenstaande moeder van twee kinderen.) Maar tal van andere zaken blijken evenzeer aan haar vertwijfeling te hebben bijgedragen. Onzekerheid over haar literaire status en toekomst, een op niets uitgelopen flirt met de gezaghebbende Britse criticus Al Alvarez, het vooruitzicht opnieuw in een psychiatrische kliniek te worden opgenomen, waar ze vreesde weer elektroshocktherapie te krijgen…

Een beklemmende opeenstapeling is het, die Clark je stap voor stap laat volgen. Maar benadrukt ze terecht, haar zelfmoord was níét het punt waar haar aan de kunst toegewijde leven onontkoombaar naartoe had gewerkt. Niet de gebeurtenis die haar zou moeten definiëren. Dat waren die gedichten die ze grotendeels in haar laatste maanden schreef, vol van de ‘vurig pulserende metaforen in “Lady Lazarus” of de kille beeldspraak van “Edge”. ‘Toen ze overleed, lag ‘hét voorval’, het zorgvuldig gekalibreerde tegenwicht van verwoesting, op haar bureau: haar nieuwe dichtbundel, het manuscript keurig ingebonden, in afwachting van zijn openba-ring.’

Heather Clark
Rode komeet 

(oorspr. Red Comet) Vertaling Bart Gravendaal, Aad Janssen, Marianne Palm, Nicole Seegers en Astrid Staartjes

Uitgever De Arbeiderspers